zondag 10 februari 2019

Mogen de luiken open alsjeblieft?

De sjabbat begint voor mij vaak al vroeg op vrijdag. In de loop van de ochtend ga ik op stap met vriend N., met wie ik een rondje Joods Amsterdam maak. We halen onze challes, pekelzuur en ossenworst, we gaan uitgebreid lunchen en soms doen we iets cultureels.

Maar voor we in de auto stappen, heb ik al wat vrijdagse rituelen verricht. Ik begin met chatten met vriend J. in Stockholm. Hij vertelt me enthousiast over zijn vierjarige kleindochter in Lund en we wisselen nieuwtjes uit over het Joodse leven in Zweden en Nederland. Daarna bel ik met vriend L. We voeren vaak lange gesprekken, waarna de liefde van mijn leven altijd vraagt: “Hebben jullie de wereld weer verbeterd?” Het zou aanmatigend zijn om te beweren dat we dat met z’n tweeën voor elkaar krijgen, maar meestal is ‘het helen van de wereld’ wel het onderwerp van onze gesprekken. Het spreekt vanzelf dat we het eerst hebben over de Joodse gemeenschap die ons beiden zo na aan het hart ligt, maar de meeste tijd besteden we toch aan grotere, aan échte problemen in de Joodse en niet-Joodse wereld: het milieu, vluchtelingen, etc. En bijna altijd komen we uit op de constatering dat we iets missen. Dat we iets zouden willen veranderen – misschien moet ik zeggen: toevoegen – aan de positionering van de Joodse gemeenschap, ónze Joodse gemeenschap. Maar hoe overtuigen we onze leiders? Zou dat lukken met een column in het NIW?

Een paar weken geleden verscheen de veelbesproken Nederlandse versie van het Nashville-document. Een storm van protest stak op. Iedere zichzelf respecterende organisatie nam het standpunt in dat een dergelijke verklaring anno 2019 écht niet kan. Van talloze gebouwen wapperde de regenboogvlag. Niet van ónze gebouwen. De stilte vanuit georganiseerd Joods Nederland was oorverdovend.

Een ander voorbeeld. In de protestantse Bethelkerk in Den Haag wordt wekenlang een non-stop-kerkdienst gehouden om uitzetting van het uitgeprocedeerde Armeense gezin Tamrazyan te voorkomen. Hoe terecht het is dat dit gezin nog in Nederland is, daarover kunnen we redetwisten. Maar de humanitaire kant van deze zaak zal voor iedereen duidelijk zijn. Een blijk van – letterlijk - mééleven vanuit de Joodse gemeenschap was niet zo gek geweest. Ooit, niet zo lang geleden, waren velen van ons immers ook vluchteling. Wij weten en voelen waar dit over gaat. Wat hadden we kunnen of moeten doen? Misschien niet zo veel, maar een korte open brief aan dominee Theo Hettema, om hem te complimenteren en hem een hart onder de riem te steken, wat had ik dat mooi gevonden.

Zo kan ik nog even doorgaan, maar de ruimte hier is beperkt. De Nederlands-Joodse gemeenschap is sterk georganiseerd. Diverse instanties vertegenwoordigen u en mij. Ik zou zo graag zien dat wij ook vertegenwoordigd worden in het publieke domein. Door het CJO, door onze kerkgenootschappen, of welke andere Joodse organisatie dan ook. “Hou op,” ik hoor het u al zeggen, “wij moeten ons niet teveel met politieke issues bemoeien. Hebben wij zelf niet genoeg tsores om ons druk over te maken?” Ja en nee. Natuurlijk: we hebben Europees gezien te maken met her-opkomend antisemitisme. Natuurlijk: we moeten letten op onze veiligheid. Natuurlijk: we moeten nog steeds veel werk verzetten om het grote aantal ‘perifere Joden’ meer bij onze gemeenschap te betrekken. Et cetera, et cetera. Maar is dat echt alles waar wij ons druk over maken? Willen we echt niet verder kijken dan onze eigen vertrouwde omgeving? Richten we onze blik écht alleen naar binnen? Of stellen we ons op als een open gemeenschap, een trotse Joodse gemeenschap die sterk geworteld is in de Nederlandse maatschappij? Een gemeenschap die zich graag verbindt met de ons omringende ‘anderen’.

Laten we niet alleen naar onze eigen navel staren, laten we alsjeblieft de luiken opengooien. Door open ramen waait een frisse wind naar binnen. Dat is niet alleen plezierig, zo’n frisse wind kan heel belangrijk zijn. Niet in de laatste plaats voor onszelf.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 8 februari 2019.