donderdag 29 september 2022

Brief aan Asjer, 23 september 2022

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn lieve zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Dank voor je brief en je eerlijke antwoorden, vooral over onze reis naar Erbil. Eigenlijk – en daarmee kunnen we dit punt wel afsluiten, denk ik – vond ik het wel mooi om te lezen dat je je zorgen over ons maakt. Dat gaf me een warm gevoel. En dat is geen omdraaiing van de ouder-kind-rol. Aan die rollen gaan we, zoals jij voorstelde, voorlopig ook niets veranderen. Onze kinderen mogen zich zorgen maken, jullie mogen ons adviseren en uiteindelijk trekken je moeder en ik ons eigen plan.

Toen ik je brief nog een keer las, merkte ik dat veel van wat je schreef over het opeenvolgen van generaties gaat. De laatste alinea van je brief vond ik verrassend. Je stelt de vraag of er een significant verschil is tussen jouw en mijn generatie. Of jouw generatie misschien wel hard roept, maar wat daden betreft onderpresteert ten opzichte van de mijne. Die vraag stellen, is hem beantwoorden. Denk je écht dat mijn generatie de daad vaker bij het woord voegt?

Ik ben dat niet met je eens. Ik geloof eigenlijk helemaal niet in verschillen tussen generaties. Ik heb, eerlijk gezegd, ook een beetje een hekel aan de veelgebruikte termen als Generatie X (en Y en Z), Babyboomers, de Verloren Generatie, et cetera. Natuurlijk verschillen de omstandigheden en natuurlijk hebben die verschillen invloed op het welzijn van opgroeiende jongeren. Maar ménsen in de zestiger jaren van de vorige eeuw of in het eerste decennium van deze eeuw – ik zie geen verschillen.

Als ik naar ‘mijn tijd’ kijk, dan zie ik wel een sterk verschil in omstandigheden. Mijn eigen jeugd is, uiteraard, bepaald door de eerste naoorlogse jaren. Sterk beïnvloed door twee ouders die als tieners ondergedoken zaten. Beïnvloed door de wens in heel Europa om de maatschappij weer op te bouwen. Beïnvloed door een opvoeding waarin jodendom niet centraal stond, hoewel me wel werd ingeprent dat ik trots moest zijn op mijn jodendom. En zo kan ik nog even doorgaan. Maar ondanks die omstandigheden groeide ik – in mijn ogen – niet anders op dan jongeren vandaag de dag. Wat ik wil zeggen: het gaat om individuen, niet om generaties. Jezelf ontwikkelen moet altijd centraal staan, en moet altijd lukken, in welke tijd je ook opgroeit.

Laat me hiervan een voorbeeld geven. Ik werd onlangs behoorlijk onaangenaam getroffen door een zinsnede in een column in het NIW. Een zinsnede die onderscheid maakte tussen mensen en Duitsers. Ongetwijfeld grappig bedoeld. En ongetwijfeld wordt mij nu voor de voeten geworpen dat ik geen gevoel voor humor heb. Het zij zo. Wat ik me realiseerde was dat ikzelf in de loop van mijn leven een ontwikkeling heb doorgemaakt. Toen ik opgroeide, relatief zo kort na de oorlog, was het anti-Duitse sentiment alom aanwezig. Ook bij mij. Jij kunt je bepaalde moppen over Duitsers waarschijnlijk nog wel herinneren. Omdat ik ze vertelde. Daar ben ik niet trots op. Maar, in alle eerlijkheid, ik schaam me er ook niet héél erg voor. Ik zou me pas schamen, echt de ogen uit m’n kop schamen, als ik dat sentiment na zoveel jaren niet achter me had kunnen laten. Misschien ben ik er juist wel trots op dat ik die switch heb kunnen maken en nu bevrijd ben, bijna letterlijk bevrijd, van die negatieve gevoelens.

Dit sterkt mij eens te meer in het idee dat generaties niet bepalend zijn voor de manier waarop mensen in het leven staan. Omstandigheden zijn dat wel, maar daar mag je je nooit achter verschuilen. Anti-Duitse sentimenten in de eerste jaren na de oorlog kan ik nog wel accepteren. Maar vandaag de dag, meer dan 75 jaar na de oorlog? Door iemand die lang na de oorlog geboren is? Ik vind het niet kunnen. Gedachten en gevoelens zijn vrij. Maar zoiets publiceren? Een beetje zelfcensuur kan geen kwaad.

Wat denk jij nu? Draaf ik door?

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 23 september 2022.

donderdag 15 september 2022

Brief van Asjer, 9 september 2022

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn lieve zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Ik begrijp dat je enigszins teleurgesteld bent dat het zo lang heeft moeten duren voordat je een fatsoenlijke brief van mij hebt ontvangen. Misschien een schrale troost: een kort onderzoek in mijn persoonlijk archief leert dat je niet meer of minder brieven van mij hebt ontvangen dan anderen in mijn omgeving. Zal het de leeftijd zijn? Wie stuurt er nou nog brieven in de 21e eeuw?

Nu we het toch over leeftijd hebben: hoe kom je erbij dat ik jullie te oud zou vinden om naar Irak (want daar ligt Koerdistan hè) te reizen? Ben je mal. Ik word juist knettergek van al mijn leeftijdsgenoten die continu commentaar hebben op wat hun ouders allemaal wel en niet zouden mogen doen. Alsof de rollen nu volledig zijn omgedraaid en die ouders opeens de kinderen zijn, die aan hun eigen kinderen toestemming moeten vragen om ergens naartoe op vakantie te gaan. Ik stel voor dat we een dergelijke situatie zo lang mogelijk uitstellen en jullie lekker doen waar je zin in hebt. Deal?

Maar als je het per se wilt weten: nee, Erbil staat niet bovenaan mijn lijstje van plaatsen waarvan ik graag heb dat mijn ouders ze bezoeken. Niet omdat ik jullie geen mooie vakantie gun – en Erbil lijkt mij een prachtige bestemming – maar inderdaad omdat ik niet weet hoe veilig het er is. Het ministerie van BuZa geeft niet voor niets het advies om alleen noodzakelijke reizen naar Erbil te maken, denk ik dan. En wat is er mis met een ontmoeting met Badr in Istanboel? Nederland heeft toch niet voor niets 175 militairen in de regio van Erbil gestationeerd?

Het geeft een dubbel gevoel, de aanwezigheid van die militairen in Erbil. Want naast dat die aanwezigheid duidt op een zeker veiligheidsrisico, geeft het ook weer een gevoel van verhoogde veiligheid. Militairen zorgen immers voor bescherming, toch? Die ambivalentie kennen wij als Joden in Nederland natuurlijk maar al te goed. Dat de Joodse gemeenschap in Nederland beveiliging nodig heeft, lijkt mij vanzelfsprekend als je kijkt naar de aanslagen bij Joodse instellingen in landen om ons heen. Maar wat doet die aanwezigheid van die beveiliging met ons? Maakt het dat we ons veilig voelen, of worden we er juist banger van? Wat denkt een kind dat opgroeit op de Joodse scholen over de wereld om ons heen? Over wat men van ‘ons Joden’ denkt? Het is volgens mij onmogelijk dat de aanwezigheid van beveiliging daar geen negatieve invloed op heeft. En wie zal ooit het lef hebben om, wanneer dat kan, de beveiliging weer af te schalen? Beveiliging opschalen is een relatief makkelijke keuze, er is niemand die tegen meer veiligheid is. Maar wanneer is het ‘veilig genoeg’? Ik maak mij daar steeds vaker zorgen om.

Eén van de dingen die ik aan jou en mama nou juist zo bewonder is dat jullie je niet laten leiden door angst. Angst om naar Erbil te reizen, of om een vluchteling in huis te nemen. Daar ben ik trots op, misschien juist omdat ik niet weet of ik altijd dezelfde keuze zou durven maken. Dus wie ben ik om te zeggen of jullie wel of niet weer iemand in huis zouden moeten nemen? Zou ik het een goede daad vinden? Natuurlijk. Denk ik dat het een mitswe is dit soort dingen te doen? Absoluut. Zou ik zelf in dezelfde situatie hetzelfde doen? Daarop blijf ik het antwoord schuldig.

Soms denk ik wel eens dat we er in Nederland heel goed in zijn geworden om dingen te roepen, maar dat we het vaak nalaten ook dingen te doen. En al helemaal wanneer die beslissingen mogelijk ten koste gaan van ons persoonlijke gemak. Kijk naar Ter Apel - waar zijn wij als (Joodse) gemeenschap om daar iets aan te doen? Misschien idealiseer ik het verleden te veel, maar mijn gevoel zegt dat dat ‘in jouw tijd’ anders was. Verbeeld ik het me dat mijn generatie misschien wel hard roept, maar wat betreft daden ver onderpresteert vergeleken met die van jou?

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 9 september 2022.

donderdag 1 september 2022

Brief aan Asjer, 26 augustus 2022

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn lieve zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Dank voor de heerlijke fruitmand die jullie lieten bezorgen. Wat lief! Ondanks dat ik zo voorzichtig mogelijk ben gebleven, had corona me plotseling toch te pakken. Die zag ik niet aankomen. Nou goed, gelukkig was ik niet heel ziek, het viel allemaal mee, ik ben er goed doorheen gerold. Misschien dat vier vaccinaties daarbij toch hebben geholpen?

Terwijl ik achter m’n Mac kruip om deze brief te schrijven, realiseer ik me ineens dat dit een primeur is. Jij bent nu 30 (mag ik dat verklappen?) en volgens mij hebben we elkaar nog nooit geschreven. Ja, we hebben regelmatig contact via de familie-app of één-op-één op WhatsApp. We ‘spreken’ elkaar vaak, dat doet me goed. Maar een echte brief? Volgens mij nog nooit. Het laatste papieren epistel dat ik van jou kreeg – als ik me goed herinner - was toen jij zes was. Je begon je melkgebit te wisselen en toen ik op een dag thuiskwam, lag er een kladblaadje op tafel, waarop met de hanenpoten van een zesjarige was gekalkt: “Hoi Pap, begin maar vast te sparen. Want … me tant is eruit!”

Ik vind het een spannend idee om met jou op deze manier te corresponderen. Jouw mening doet er voor mij toe. Je bent een slimme en snelle denker en je hebt een aangenaam links hart. Sterker nog: ik beschouw mezelf ook als links, maar volgens mij haal jij me gierend van de lach links in. Ik leer regelmatig van je, zeker nu jij je zo bekwaamt in Joodse studiën. En ik vind het fijn om mijn (politieke) mening aan die van jou te scherpen.

Zo ben jij het, denk ik, niet zo eens met mijn bestuurslidmaatschap van CIDI. Jij hebt nogal wat aan te merken op de CIDI-publicaties. En dat laat je me weten ook. Gelijk heb je! Ik ben het niet altijd helemaal met je oneens, maar ik vind het belangrijk dat in het Nederlands-Joodse landschap een organisatie als CIDI actief is. Daarom zit ik in dat bestuur en ben ik van plan twee termijnen vol te maken.

Ik wil je iets vragen, waar wij het nog niet echt over gehad hebben. Toen je moeder en ik op vakantie waren in Frankrijk, had ik ‘onze Badr’ aan de telefoon, de Irakese vluchteling die bijna anderhalf jaar bij ons gewoond heeft. Hij wil ons graag weer zien. En wij hem ook. Hij was net terug uit Erbil (Noord-Irak/Koerdistan) en hij vertelde dat het daar volledig veilig is. Ook voor ons. En dus heb ik tickets geboekt en gaan wij in oktober, direct nà alle feestdagen, naar Erbil. Om Badr te ontmoeten – hij komt daar met de auto heen, uit Bagdad – en omdat ik best heel nieuwsgierig ben naar dit avontuur.

Volgens mij ben jij niet wild-enthousiast. Je hebt je daar niet echt over uitgelaten, maar ik meen iets te proeven van ‘moet dat nou?’ Wat zijn jouw bedenkingen? Vind je ons te oud voor zo’n trip? Vind je dat we zo’n land überhaupt niet moeten bezoeken? Maak je je zorgen over onze veiligheid? Denk je dat het voor ons als Joden extra onveilig is?

Nu ik het over Badr heb: vanmorgen hebben je moeder en ik er over gesproken of we ons huis misschien toch weer open moeten stellen voor één of twee vluchtelingen. In ons relatief kleine huis betekent dat het opgeven van een behoorlijk stuk privacy. Dat valt niet altijd mee, dat hebben we in onze ‘Badr-tijd’ ervaren. Maar het gevoel dat we tacheles iets moeten doen wordt sterker. Afgelopen week zag ik die wethouder en die andere mevrouw uit Tubbergen bij Op1. Dat nimby-gewauwel … stuitend gewoon. Het zet ons opnieuw aan het denken. Moeten we ja of nee iets doen? Wat vind jij?

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 26 augustus 2022.