donderdag 21 maart 2024

Brief van Asjer, 15 maart 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Toeval bestaat niet. Een van mijn docenten aan JTS vertelde vorige week toevallig dat hij ook reizen naar de refuseniks heeft gemaakt in de jaren ‘80. Ik moest toen aan je denken, omdat ik weet dat jij die reizen ook hebt gemaakt. Je hebt er vaker over verteld. Daardoor zouden die verhalen misschien dichtbij moeten voelen maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het in alle opzichten een ‘ver van m’n bed show’ is. Ik kan me er geen voorstelling van maken.

Zoals je weet bezoek ik hier elke week andere sjoels op vrijdagavond en zaterdagochtend. Afgelopen week was ik bij een vrij saaie conservative sjoel op de Upper West Side. Je kan niet altijd mazzel hebben. Meestal kies ik willekeurig en een enkele keer val ik met m’n neus in de boter, zoals toen de gouverneur van New York ineens in Park Avenue Synagogue sprak toen ik daar naar sjoel ging. Tijdens parasjat Jitro enkele weken geleden koos ik bewust voor een orthodoxe sjoel. Ik wilde graag de hele tekst van de haftara in het Hebreeuws horen en was bang dat deze in een progressieve gemeente - zoals dat ook bij ons in de LJG gebruikelijk is - deels in de landstaal gelezen zou worden.

Ik wilde de Hebreeuwse tekst graag horen omdat twee woorden uit die haftara al weken door mijn hoofd spoken: hineni sjlacheni. Hier ben ik, stuur mij. Het zijn de woorden uit Rebecca’s bat mitswa parasja die zij, zo leerde ik uit de hesped van haar vader, in haar dvar Tora aanhaalde. Typerende woorden voor iemand die zoals Rebecca steeds klaarstond om de handen uit de mouwen te steken.

Je schreef al in je vorige brief over Rebecca’s overlijden. Ik kende Rebecca als mijn chaniecha en mede-madriech op Haboniem. Tijdens haar mechina, het voorbereidende jaar voor ze het leger in ging, sprak ik haar regelmatig omdat ik in dat jaar ook in Israël zat voor mijn studie aan de Hebreeuwse Universiteit. Het was bijzonder om haar dat jaar mee te maken. Ze had haar plek helemaal gevonden in Israël, dat was duidelijk. De trots toen ze mij haar Israëlische identiteitskaart liet zien staat in mijn geheugen gegrift. Ik vond het bijzonder, misschien ook omdat ik het niet goed kon bevatten. Ik ben op dezelfde leeftijd als Rebecca ook naar Israël gegaan, met in mijn achterhoofd de gedachte dat ik daar misschien wel zou willen gaan wonen. En alhoewel Israël het enige land is buiten Nederland waar ik mij geen toerist voel, heb ik mij er toch nooit op die manier thuis gevoeld. Rebecca’s ervaring voelde dichtbij, maar toch was het een ver van m’n bed show.

Eén van de dingen die ik zo bijzonder vond aan Rebecca was dat ze zich niets leek aan te trekken van conventies, van wat anderen ergens van vonden. Ze ging haar eigen weg en deed daardoor dingen die voor anderen misschien tegenstrijdig lijken. Ik moet denken aan haar jaren trouwe dienst in de IDF waar ze het schopte tot kapitein, terwijl ze tegelijkertijd actief was voor Meretz, zo ongeveer de meest linkse partij die er in Israël is. Anderen, of het nou ter linker- of ter rechterzijde van het politieke spectrum is, kijken misschien enigszins op van die combinatie. Felle kritiek op de Israëlische staat combineren met een glansrijke militaire carrière. Voor Rebecca was het denk ik een volstrekt natuurlijke uiting van wie ze was als mens, als Jood en als zionist.

Rebecca liet zien dat zionisme vele vormen kan hebben. Dat lijken we in Nederland soms te vergeten. Zionisme wordt al snel platgeslagen tot het verdedigen van Israël tegen mogelijke tegenstanders. Maar wie iets weet over de vroeg-zionistische beweging en de eerste zionistische congressen zal het toch met mij eens moeten zijn dat er over de invulling van dat zionisme eigenlijk nooit eensgezindheid is geweest. Het is niet plat, maar multidimensionaal.

Dat Rebecca er niet meer is, is intens verdrietig. In de eerste plaats voor haar naaste familie. Maar ook voor ons allemaal, Joden in Israël of in Nederland. Ze had ons nog een hoop kunnen leren.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 maart 2024.

vrijdag 8 maart 2024

Brief aan Asjer, 1 maart 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Een paar dagen geleden keken we via een livestream naar de onthulling van de matsewa op het graf van Rebecca op Har Herzl in Jeroesjalajiem. Op afstand, via een klein scherm, voelden we het verdriet van de familie. Er was nog iets dat me trof. Het was, zoals gebruikelijk in Israël, precies dertig dagen na de lewaja. En toch, na zo’n korte tijd, zag die plek er al heel anders uit. De twee graven naast Rebecca waren inmiddels voorzien van een matsewa. En er was al een hele rij met nieuwe graven vóór de hare. Zoveel militairen die in één maand tijd zijn begraven. Ze zijn vast niet, zoals Rebecca, overleden aan een bacteriële infectie …

Er is de laatste tijd meer dat me aangrijpt en dat me bezighoudt. Ja, ik weet het: ik moet geen oude zeur worden. ‘Vroeger was alles beter,’ zul je uit mijn mond niet horen. Beloofd. Maar er is zoveel waar ik niet vrolijk van word. Ik zal niet alles opsommen, je weet zo ook wel waar ik op doel. Afgelopen week kwam daar nog de brute moord op Navalny bij. Moord, daar ben ik van overtuigd.

Gisteren kreeg ik een link toegestuurd naar een interessant artikel in The Free Press, een Amerikaanse online krant. De kop van het artikel: “Navalny’s brieven uit de Goelag.” Wat blijkt? Vanuit zijn gevangeniscel was het Navalny via zijn advocaten gelukt om een exemplaar te bemachtigen van het boek Fear No Evil, de memoires van Natan Sharansky, die in de voormalige Sovjet-Unie van 1977 tot 1986 gevangen werd gehouden. Hij doorstond ontberingen, martelingen en 400 dagen eenzame opsluiting, inclusief een hongerstaking van 110 dagen. Na zijn vrijlating maakte hij alija. Navalny herkent zijn eigen situatie in die van Sharansky en besluit hem te schrijven om zijn bewondering en dankbaarheid te uiten. Hij schreef twee brieven, in maart en april 2023. Sharansky heeft op beide brieven geantwoord. Na de dood van Navalny kreeg The Free Press de originele brieven in handen, of hebben ze in ieder geval mogen inzien. Van alle vier de handgeschreven brieven zijn foto’s in het artikel opgenomen met daaronder steeds een Engelse vertaling uit het Russisch.

Navalny, één van de helden van de eenentwintigste eeuw, en Sharansky, één van mijn helden van de twintigste eeuw, delen een zwart gevoel voor humor, de soort humor die je verwacht van langdurig en zwaar gestraften. En ze constateren dat in het zware regime in de Goelag niets is veranderd. Ik heb de neiging om allerlei stukken tekst te citeren, maar dan wordt dit een wel erg lange brief. Je moet het zelf maar lezen.

Ik was geïntrigeerd door deze correspondentie en probeerde hier iets meer over te lezen. In de Forward vond ik een interview met de nu 76-jarige Sharansky. “Vanaf de allereerste woorden die hij schreef, had ik het gevoel dat we verwante geesten waren,” zegt Sharansky. “Het feit dat hij ze schrijft, omdat hij zojuist in de gevangenis mijn boek heeft gelezen, was echt heel betekenisvol.” Op de vraag van de interviewer “Was u verrast toen Navalny ‘Lesjana haba’a beJeroesjalajiem’ schreef,” antwoordt Sharansky: “Hij had dat net in mijn boek gelezen. Ik denk dat de pagina’s waarop ik dit schrijf erg sentimenteel zijn. Navalny zei tegen mij: ‘Ik ben nu gewoon uw boek aan het herschrijven.’ Dit profetische gevoel van leven binnenin de geschiedenis is natuurlijk heel Joods.”

Bij die woorden moet ik terugdenken aan 1980. Ik was toen 29 en misschien wat onbezonnen. Samen met twee leeftijdgenoten reisde ik naar Moskou en Leningrad. Doel van onze reis: het bezoeken van refuseniks, Russische Joden die geen toestemming hadden gekregen om te emigreren (voornamelijk naar Israël) en die het leven, na het indienen van hun verzoek, door de Sovjet-autoriteiten meer dan zuur werd gemaakt.

Die bezoeken waren niet helemaal zonder risico. Niet voor ons - er waren momenten dat we het bijna in onze broek deden – en niet voor de refuseniks die we bezochten. De KGB hield ze in de gaten en een enkeltje naar een strafkamp in een Siberische uithoek lag altijd voor ze klaar. Contacten met het Westen waren voor hen vaak een garantie dat de Sovjets ze niet zo maar lieten verdwijnen.

Uiteindelijk hebben we het openen van de Sovjet-grenzen mee mogen maken en konden grote groepen Russische Joden alsnog alija maken. Navalny heeft zijn bevrijding helaas niet mogen beleven. Maar ook in Rusland zal het tij ooit keren, Poetin zal ooit van het toneel verdwijnen. En dat ga ik nog meemaken, zo optimistisch ben ik wel.

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 1 maart 2024.