vrijdag 9 december 2016

Wachten

Het is alweer een kleine twee weken geleden dat de 25e editie van het Internationaal Documentaire Film Festival Amsterdam (IDFA) werd afgesloten. Ik ben gek op documentaires en dit jaar lukte het me voor het eerst om een echte festivalganger te zijn: in de 12 dagen dat IDFA duurt, heb ik veel films gezien. Eén van de films die veel indruk op me maakte, is de Deense documentaire The Wait.

De hoofdpersoon in The Wait is een 14-jarig meisje, Rokshar Sediqi, een vluchteling uit Afghanistan. Het gezin Sediqi woont in een dorp in Denemarken. Rokshar is volledig geïntegreerd in de Deense maatschappij. Ze spreekt vloeiend Deens, zodat ze naar een ‘gewone’ Deense school kan, ze heeft Deense vriendinnen, ze zit op de plaatselijke voetbalclub, etc. De asielaanvraag van het gezin Sediqi wordt niet gehonoreerd, uitzetting dreigt. Inmiddels woont het gezin al 5 jaar in Denemarken. Vijf jaar! Rokshar is nu depressief, is onder behandeling van een psychiater, gaat niet meer naar school, voetbalt niet meer en ziet haar vriendinnen nauwelijks meer …

Dit speelt zich af in Denemarken, was mijn eerste gedachte, in Nederland handelen we asielverzoeken vast en zeker sneller af. Ik was wat naief, realiseer ik me nu. Ik heb geen idee hoe lang de gemiddelde procedure hier duurt, maar snel afhandelen?

Natuurlijk: de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft zijn handen vol. In de eerste 10 maanden van 2016 meldden zich een kleine 23.000 asielzoekers aan onze grenzen, 23.000 dossiers dus. Ik geef het je te doen. Maar toch … Als er 23.000 aanvragen zijn, dan heb je te maken met 23.000 mensen, niet alleen met 23.000 registratienummers.

‘Onze’ Bader is al ruim anderhalf jaar in Nederland. Hij heeft nog geen status, zijn procedure loopt dus nog. “Wanneer heb je voor het laatst iets gehoord?” vroeg ik hem een tijdje geleden. “Ik heb mijn advocaat nooit meer gesproken,” antwoordde hij. Had hij mijn vraag misschien niet goed begrepen? Ja hoor, hij begreep de vraag uitstekend.
Bij binnenkomst in Nederland krijgt iedere asielzoeker een advocaat toegewezen. Je hebt dus je eigen advocaat, iemand die jouw zaak behartigt. Als het goed is …

Baders advocaat had nooit meer contact met hem opgenomen. En hij niet met zijn advocaat. Uit zijn woorden maakte ik op dat hij het eng vond om contact op te nemen. Zo lang de procedure loopt, kan hij werken aan zijn integratie in ons land. Nederlands leren. En als hij het Nederlands eenmaal goed beheerst, een begin maken met zijn studie (aviation is zijn keuze). Maar contact met zijn advocaat zou ook kunnen betekenen dat hij te horen krijgt dat zijn aanvraag is afgewezen. Bader struisvogelt dus een beetje. Ik had daar wel begrip voor, maar ik vond toch dat hij op dit punt sterker moest zijn. “Zullen we samen bellen?” stelde ik voor, “dan kan ik je helpen als je iets niet begrijpt.” Hij aarzelde. Een paar dagen later, op zijn vrije dag (1 dag per week heeft hij geen les), had hij de moed blijkbaar bij elkaar geraapt: “Zullen we m’n advocaat bellen?”

Dat bellen had wat voeten in de aarde. Het telefoonnummer van de advocaat stond in Baders telefoon. Het was inderdaad het nummer van een advocaat, niet Baders advocaat … Met enige moeite kwam hij er achter wie zijn advocaat dan wel was.
De telefoniste was niet ónvriendelijk. Ook niet direct vriendelijk. “Belt u vrijdag maar terug, dan kunt u haar spreken.” Dat is lastig, want op vrijdag heeft Bader wél les. “Laten we haar een mailtje sturen,” stelde ik voor.

Zo’n anderhalve week later liet Bader me het antwoord van zijn advocaat lezen. Als bijlage stuurde ze een scan mee van de brief die ze aan de IND had gestuurd. Het was me direct duidelijk. Anderhalf jaar lang had ze geen ruk gedaan. Niets, nada, noppes. Haar boodschap aan de IND was kort en simpel: “U (IND) had in juli op de aanvraag van mijn client moeten beslissen. Dat hebt u niet gedaan. Omdat u in gebreke bent gebleven, verzoek ik u mijn cliënt een schadevergoeding toe te kennen.” Je moet maar gotspes hebben. Het kwam blijkbaar niet bij haar op dat ze zelf ook in gebreke is gebleven. Ze had zelf in juli de IND al kunnen benaderen en vragen waar de beslissing bleef. Door Baders mailtje was ze in actie gekomen. En als ze dat mailtje niet had gekregen, had ze dan überhaupt ooit iets gedaan? Was ze Baders dossier ooit ‘toevallig’ tegengekomen?

De IND heeft vrij snel geantwoord. Baders advocaat volstond met het doorsturen van dat antwoord. Wat ze verder heeft gedaan? Alweer niets, nada, noppes. Ze stuurt een brief door die van begin tot eind in ambtelijke taal is geschreven. Voor veel Nederlanders al een opgave om zo’n brief goed te lezen. Voor iemand met beperkte kennis van het Nederlands: onmogelijk. Ik zal wel teveel verwachten, maar een paar regels had mevrouw de advocaat best kunnen toevoegen. Even kort uitleggen wat de IND schreef. Te veel gevraagd? Blijkbaar.

En het antwoord van de IND? In het kort: 1. Baders asielaanvraag is ondergebracht bij het Projectteam Irak (opmerkelijk hè, met een aanvraag van een Irakees). 2. De IND heeft te maken met een uitzonderlijk grote instroom van asielzoekers (goh, dat is pas nieuws). 3. Er is een besluitmoratorium, voor Irak in het bijzonder. 4. Er is geen concrete datum te noemen waarop u een beslissing tegemoet kunt zien.

Ik moest meteen denken aan die Deense documentaire.
Voorlopig woont Bader nog bij ons, vermoed ik.

donderdag 17 november 2016

Cadeautjes

“Oh, okay, is het goed dat ik met je meega?” vroeg Bader. Het was de dag voor mijn vertrek naar Israël. We kwamen allebei net thuis, en ik zei hem dat ik nog even naar het winkelcentrum wilde om wat cadeautjes te kopen.

Bader vindt het gezellig om mee te gaan als ik boodschappen doe. En hij wil altijd graag meebetalen, of soms zelf alle boodschappen betalen. Ik vind het moeilijk dat aan te nemen, maar hij staat er op. Hij wil graag zijn aandeel leveren. En dat doet hij ruimschoots. Hij betaalt mee – ook al willen wij dat eigenlijk niet - aan de dagelijkse boodschappen. Hij probeert ook op alle mogelijke manieren zijn bijdrage te leveren aan het huishouden. Na het eten is Bader de eerste die opstaat, afruimt, afwast (ja, we hebben een vaatwasser, maar een paar borden en wat bestek wast hij toch af). Hij bood van de week zelfs aan om het strijkwerk van Ka over te nemen. Kortom: Bader is een heel plezierige huisgenoot die in korte tijd op een natuurlijke manier deel is geworden van ons gezin. We beschouwen hem nu al niet meer als gast.

Terug naar het boodschappen doen. We gaan dus vaak samen, Bader en ik. Maar nu was het anders, dat vertelde ik hem ook. Ik ging geen boodschappen doen, ik ging wat cadeautjes kopen voor vrienden in Israël die ik tijdens mijn vakantie ging opzoeken. Het was hem helemaal duidelijk, hij ging gezellig mee.

Als ik naar Israël ga, maken een paar stukken oude kaas en pakken hagelslag standaard deel uit van mijn bagage. Herkenbaar, neem ik aan.

Weer thuis gekomen, leegde ik de boodschappentas en legde kaas en hagelslag bij de in te pakken spullen. Bader pakte één van de stukken kaas. “Mag ik dit aan jouw vriend geven?” vroeg hij. Ik moest heel even nadenken. Wat wilde hij nu precies? Een cadeau geven aan één van mijn Israëlische vrienden, voor hem een onbekende …
“Wat aardig van je,” antwoordde ik, “wat een leuk idee.” Bader pakte zijn portemonnee, betaalde het bedrag van de kaas aan mij terug, en ik ging bedenken aan wie ik zijn cadeau zou geven.

Met Sigal spreek ik, als ik in Tel Aviv ben, meestal af in Gan Meïr. Haar kleine monster, één van de leukste vijfjarige jochies van heel Israël, kan daar lekker spelen. En áls hij dat doet, kunnen wij even bijpraten.
Ik had besloten Baders cadeau aan Sigal te geven. Ik vertelde haar over onze nieuwe huisgenoot, waarom Ka en ik besloten hadden hem in huis te nemen, etc. Ik gaf haar de kaas (en hagelslag voor het kleine monster) en ik legde uit dat dit geen cadeau van mij was, maar van Bader. Ze was verrast, geloof ik.

De volgende dag lees ik – met dank aan Google Translate - een Facebook-post van Sigal. Ze vertelt het hele verhaal. Ze wil op haar beurt graag een cadeau voor Bader meegeven en vraagt haar FB-vrienden tips: wat kan ik hem geven? Uiteindelijk heeft ze zelf het beste idee: een CD van Dudu Tassa, een Israëlische zanger van Irakese afkomst die zingt in het Arabisch. Ze heeft alleen een tijdprobleem. Gelukkig kan ik daarmee helpen. Sigal geeft mij geld mee en ik ga op zoek naar de CD. De platenwinkel in Dizengoff Centre heeft zelfs twee verschillende CD’s van Dudu Tassa and the Kuwaitis. Ik besluit ze beide mee te nemen.

Het gezicht van Bader, toen hij Sigals cadeau openmaakte was goud waard.

Zij die mij kennen, weten dat ik niet van het zweverige soort ben. Maar dit vind ik toch wel heel bijzonder. Ik was de boodschapper, letterlijk zelfs, tussen een in Nederland asielzoekende Irakese Moslim en een Joods-Israëlische vriendin die cadeautjes uitwisselden. Dat gaf mij een warm gevoel. Soms is de wereld zo slecht nog niet!

zondag 9 oktober 2016

Gezinsuitbreiding

Nee, er is geen medisch wonder geschied. Hoewel ik Ka’s leeftijd nooit mag verklappen, onthul ik geen groot geheim als ik u toevertrouw dat een zwangerschap er niet meer in zit. En van wonderdokters moeten we beiden niets hebben. Toch wordt ons gezin binnenkort uitgebreid …

Vorige week zijn wij in contact gekomen met Bader. Gisteren hebben we bij ons thuis kennis gemaakt. Bader is bijna 28, hij is sinds een paar jaar wees en anderhalf jaar geleden gevlucht uit Irak. Hij leert Nederlands aan de HvA en kan zich al behoorlijk goed redden in onze taal.

Bader lijkt een serieuze jongen. En, als ik een snel oordeel mag vellen: een intelligente jongen. Hoewel hij (nog) geen status heeft, zijn de eerste doelen die hij zichzelf gesteld heeft: goed Nederlands leren en integreren. Dat zijn twee doelen die moeilijk te realiseren zijn als je in een AZC woont. Er is geen gelegenheid, geen plaats, om huiswerk te maken. Er is veel lawaai. En met je mede-AZC-ers spreek je geen Nederlands. Bader was op zoek naar een gastgezin, een thuis waar hij in alle rust kan studeren en gast-ouders met wie hij Nederlands kan spreken.

G., een bevlogen kunstenares die als vrijwilliger les geeft in het AZC in Almere, heeft ons gekoppeld. Daarna hadden we contact via WhatsApp. Nadat ik Bader had laten weten dat ik graag met mijn voornaam wordt aangesproken en niet met ‘mijnheer’, werden de berichtjes iets ‘losser’. Totdat hij gisteren voor de deur stond. Waarom hij niet aanbelde, weet ik niet, maar hij stuurde een WhatsAppje: ‘Ik ben er’.

We gaan ons uiterste best doen om het leven van Bader iets te veraangenamen. Hij mag zich deel van ons gezin weten, hij mag ons als zijn Nederlandse kunst-ouders beschouwen. Het zal vast niet altijd makkelijk worden. Ka en ik zijn er nu al een paar jaar aan gewend dat we met z’n tweeën zijn. Ons huis is niet groot, we moeten letterlijk en figuurlijk ruimte maken. We zullen dingen moeten plannen, die we nu nemen zoals ze komen. We moeten rekening houden met een extra gezinslid. Dat doen we graag. We hopen een mini-bijdrage te kunnen leveren aan Tikoen Olam, het beter maken van de wereld.