donderdag 7 oktober 2021

Kaddiesj

Het moet ergens begin augustus zijn geweest dat goede vriend N. me belde. “Weet jij wanneer dat monument onthuld wordt en kunnen we erbij zijn?” wilde hij weten. “Zondag 19 september,” antwoordde ik, “maar het is alleen voor genodigden.” Even was N. stil. “Ik wil er wel graag heen. Zullen we samen gaan?” “Prima idee,” zei ik, “wanneer wil je dat doen?” “Nou,” zei N., “gewoon meteen de maandag erna toch …”

N. had een lijstje meegenomen met al zijn vermoorde familieleden. Eén voor één hebben we ze opgezocht, de stenen aangeraakt. N. hield het niet droog. In mijn hoofd dook een lied van Herman van Veen op:
Natuurlijk hebben wij verloren en wacht de dood ons aan het eind,
met onze schouders ver naar voren, staan wij nog amper overeind,
natuurlijk zijn we vaak bedrogen en liggen vogels in het riet,
die voor het laatst hebben gevlogen,
maar een vriend zien huilen, kan ik niet.

Hoe troost je een vriend op dat moment, op die plek? Lastig, ook door mijn eigen emoties, terwijl we de muren met de namen Waterman en Mok nog niet eens hadden opgezocht. “Zullen we samen kaddiesj zeggen,” stelde ik voor, “ik heb de tekst meegenomen, ook fonetisch.” N. aarzelde, “ik weet niet of ik dat kan.” Om er een minuut later op terug te komen: “Laten we het doen, een beetje langzaam, dan kan ik het bijhouden.” Het voelde goed, bijna als een opluchting. Mir zenen do! We zijn er en we herdenken onze vermoorde familieleden.

De eerlijkheid gebied me te bekennen dat ik niet van meet af aan dolenthousiast was over het idee van een namenmonument. Ik was niet tégen, zeker niet. Maar ik liep er ook niet echt warm voor. Dat begon bij mij te kantelen toen ik las over de bezwaren van omwonenden en zelfs van mensen die verder weg wonen. Al snel leken de aangevoerde argumenten me oneigenlijk. Nimby, ‘not in my back yard’. Je zult toch maar steeds herinnerd worden aan 102.000 vermoorde Joden … Ik begon te erkennen dat Jacques Grishaver misschien toch wel met iets goeds bezig was. En nu het monument er staat, na alle tegenwerking en tegenslagen, en ik heb gezien hoe prachtig het geworden is, kan ik niets anders dan een diepe buiging maken. Kol hakawod Jacques!

En verder? Het monument leent zich bij uitstek om te worden ingezet voor educatie. Het is, letterlijk, zeer toegankelijk. En de massaliteit van die 102.000 bakstenen met namen, geboortedata en leeftijden, moet vooral op jongeren kunnen overbrengen wat het bittere eindresultaat kan zijn van een proces dat begint met uitsluiting. Jacques Grishaver vertelde over de subsidie die het V-fonds voor dit educatieve doel heeft verstrekt, dus dat komt wel goed.

Misschien nòg belangrijker: Ik hoop dat dit monument ons, als Joodse gemeenschap, vooruit gaat helpen. Ik ben er bijna van overtuigd dat dit het ‘ultieme monument’ is. Nu alle namen van onze dierbaren vereeuwigd zijn, nu er een plaats is om hen te herdenken - een betere plek dan we tot nu toe hadden - kunnen we misschien héél voorzichtig iets meer naar de toekomst kijken en iéts minder naar het verleden. Nee, ik heb het natuurlijk niet over vergeten. Integendeel: herdenken betekent júist dat we niet vergeten. En dit monument zal ook geen eind maken aan ons verdriet, dat zal helaas altijd bij ons blijven. Maar misschien, heel misschien, geeft dit monument ons iets meer rust en kunnen we actief najagen dat we ons meer gaan bezighouden met al het moois dat het jodendom ons te bieden heeft. Mir zenen do! We zijn er. Niet alleen om te treuren en te rouwen, maar ook om te werken aan onze toekomst, aan een positief ingestelde, krachtige Joodse gemeenschap.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 1 oktober 2021.