zondag 24 november 2019

Tante Saar

Iedere rechtgeaarde Amsterdammer heeft een speciaal plekje in zijn hart voor het Rembrandtplein. Voor mij is dat niet anders.

Twee herinneringen uit mijn vroegste jeugd spelen zich af op het plein. Enigszins vage herinneringen, maar ze zijn in mijn geheugen blijven hangen. Ik was nog een klein kereltje, het was mijn verjaardag, mijn moeder nam me mee de stad in. Eerst naar de doorlopende bioscoopvoorstelling in de Cineac, daarna iets lekkers eten bij Ruteck’s Lunchroom op de hoek van het Rembrandtplein en de Reguliersbreestraat. Feest!
De andere herinnering is aan een zondagochtend. Guur weer, mijn vader fietst, met mij achterop, van onze woning in de Albert Cuyp naar het Rembrandtplein. Die middag wordt de ‘Derby der Lage Landen’, Nederland-België, gespeeld. Op het plein is een soort mini-zwarte-markt, als ik me goed herinner op de stoep vóór die andere lunchroom, De Grote Heck. Mijn vader kocht er twee, waarschijnlijk veel te dure kaartjes. Interland-voetbalwedstrijden waren toen nog een belevenis die je niet wilde missen.

Onze vriendin S. is weliswaar een paar jaar jonger dan ik, maar haar herinneringen aan ‘het Rembrandtplein van vroeger’ zijn veel sterker dan de mijne. Eén van de meest markante figuren van het plein én BA-er (Bekende Amsterdammer) was haar oma: Sara Bacharach, beter bekend als Tante Saar. Iedere keer dat S. over haar oma vertelt, glimt ze van trots.

Sara Bacharach was de Bloemenkoningin van het Rembrandtplein, ze verkocht er meer dan 60 jaar bloemen. Daarmee verdiende ze de kost voor zichzelf en haar negen kinderen. Bittere armoede, maar ze rooide het. Eigenlijk was Sara een feministe avant la lettre: omdat haar man-zonder-boterbriefje als diamantbewerker vaker werkloos was dan dat hij werkte, was zij de kostwinner van het gezin. Voor dag en dauw ging ze met het openbaar vervoer naar de veiling in Aalsmeer om haar bloemen in te kopen. De eerste jaren liep ze met een bloemenmand, later had ze haar eigen stalletje op het Rembrandtplein. Deze sterke vrouw overleefde meerdere concentratiekampen en verloor drie kinderen en zes kleinkinderen. Ze was een bekend figuur, Amsterdam benoemde haar tot ereburgeres. Bij haar jubilea als bloemenkoopvrouw, 35 jaar in 1947, 40 jaar in 1952 en 50 jaar in 1962, zat bekend Amsterdam op de eerste rij. Tante Saar overleed in 1982, op 95-jarige leeftijd. S. heeft haar markante oma dan ook nog goed gekend.

De meeste bruggen in Amsterdam hebben geen naam, maar een nummer. Drie jaar geleden las S. over de mogelijkheid om bij de gemeente Amsterdam een aanvraag in te dienen om een brug te laten vernoemen. Ze bedacht zich geen moment en verzocht de gemeente om één van die bruggen de naam van haar oma te geven. “Het is belangrijk dat niet alleen hooggeplaatste personen met belangrijke functies worden geëerd, maar ook iemand uit het oude Joodse proletariaat, een hardwerkende vrouw en een echte Amsterdamse,” hield zij de gemeenteraad voor. Het aantal aanvragen was overweldigend, maar er konden slechts een paar worden gehonoreerd. Na diverse overlegrondes en lang wachten, ontving S. goed nieuws: haar aanvraag had het gehaald!

En zo stonden wij vorige week woensdag op één van de meer dan 1.500 bruggen die Amsterdam telt. S. had ons uitgenodigd aanwezig te zijn bij de onthulling van de naam op ‘haar oma’s brug’. Vanaf brug 31, tussen Herengracht en Reguliersgracht, is nog net een klein stukje Rembrandtplein te zien, precies dát stukje waar de Bloemenkoningin ooit haar nerinkje dreef. S. hield een mooie toespraak en vertelde over het zware leven dat haar oma had geleid. Daarna schoof ze haar drie kleinzonen naar voren, die door het wegtrekken van de vlag met de drie Andreaskruisen, de tekst Tante Saarbrug onthulden, de naam die voor altijd herinnert aan hun betovergrootmoeder. Le dor vador, van generatie tot generatie …

In het jodendom geldt dat je pas echt bent vergeten als je naam niet meer wordt genoemd. Sara Bacharach z”l zal niet snel worden vergeten, zeker niet nu brug 31 duidelijk zichtbaar haar naam draagt.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 november 2019.