donderdag 25 augustus 2022

Toerist in eigen stad

J. ken ik nu tien jaar. We ontmoetten elkaar in 2012, in Marseille, waar ECJC (European Council of Jewish Communities) een conferentie organiseerde. J. was afgevaardigd door de Einheitsgemeinde in Stockholm, waar hij destijds de spin in het web was, verantwoordelijk voor de hele programmering, culturele evenementen, LImmoed, et cetera. Ik was er, samen met de liefde van mijn leven, als directeur van Crescas.

Eén van de activiteiten was een bezoek aan, en een gesprek met de leiding van het Joods Cultureel Centrum. De conferentie was goed georganiseerd, dit bezoek was echter een teleurstelling. Ik hoopte er ideeën te kunnen uitwisselen. Het gesprek ging echter alleen over antisemitisme, de grote moslimgemeenschap die als bedreigend werd ervaren, de onveiligheid. Ik probeerde het gespreksonderwerp te veranderen en vroeg naar hun programmering. Binnen een minuut ging het weer over antisemitisme.

Begrijp me goed. Natuurlijk heb ik ook oog voor de voortdurende noodzaak van beveiliging. Maar als de angst overheerst, de inhoud – in dit geval de programmering – niet eens aan bod komt, dan krijg ik het benauwd. We moeten als Joodse gemeenschap, ook hier in Nederland, blijven werken aan het uitdragen van onze zo rijke cultuur. Naar binnen, in de Joodse gemeenschap, én naar buiten. We hebben als Joden zó veel te bieden, daar moet de nadruk liggen. Vooruitkijken, luiken openen en niet blijven hangen in onze al dan niet terechte angst.

Na een uur had ik er genoeg van. Ik keek mijn lieve echtgenote aan, zij knikte, en we stapten op. Bij het diner kwam J. naar ons toe. Hij vond het moedig dat we niet waren gebleven. Niets moedigs aan, antwoordde ik, ga volgende keer gewoon mee. En dat geschiedde.

J. bleek een ontzettend sympathieke en interessante gozer. De rest van de conferentie trokken we veel samen op. En daaruit is, ondanks de afstand Stockholm-Amstelveen, een warme vriendschap gegroeid. Op vrijdagochtend hebben we steevast contact. We informeren naar elkaars kinderen, we bespreken de problemen in de Joodse wereld, lossen en passant een aantal van die problemen op, en wensen elkaar gut sjabbes. En we zoeken elkaar in onze woonplaatsen op. Wij waren een paar jaar geleden in Stockholm, J. in Amstelveen. Maart 2020 hadden wij de logeerkamer al op orde gebracht voor zijn volgende bezoek, dat hij helaas om de overbekende redenen moest afblazen. “Tot over een paar maanden,” zei ik. “Een paar jaar, bedoel je,” antwoordde J. Hij blijft altijd aan de pessimistisch-realistische kant. En deze keer had hij helaas gelijk.

Nu kwam het er eindelijk van. Een week lang waren we samen op stap, onwijs gezellig. Op J.’s programma stonden, tot mijn lichte verbazing, nogal wat typisch toeristische bezienswaardigheden. We maakten een rondvaart door de grachten van Amsterdam, we bezochten Edam (inclusief de kleine Joodse begraafplaats) en Monnickendam, ook met een Joodse begraafplaats. Deze was groter en recenter gebruikt, mede doordat de Joodse gemeenschap van Edam eind 19e eeuw werd samengevoegd met die van Monnickendam.

Ook échte cultuur ontbrak niet. Zo bezochten we in Wassenaar Museum Voorlinden. Wat een geweldig museum is dat toch! En de beeldententoonstelling van Antony Gormley – ik had tot mijn schande nooit van deze kunstenaar gehoord – was adembenemend. Op weg naar het restaurant op het Voorlindenterrein stonden we stil bij een beeldengroep. “Zie jij wat ik zie?” vroeg J. “Sjoa, bedoel je?” was mijn reactie. “Yep,” zei J. We zagen hetzelfde en realiseerden ons eens te meer wat ons bindt.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 augustus 2022.