zondag 19 juli 2020

Bijzonder

In de Eerste Sweelinckstraat in Amsterdam, op nummer 21, is een modewinkeltje gevestigd. Damesmode. Ik heb er dus niet zoveel te zoeken. Toch stapte ik er een paar jaar geleden over de drempel om te kijken hoe het er binnen uitziet: niet al te groot, maar efficiënt ingericht. Ik probeerde me voor te stellen hoe dat vroeger was, voor de oorlog. Toen was dit een zogeheten winkel-woonhuis. Er zat een sigarenzaak, de winkel van mijn opa en oma. En achter de winkel, allemaal op een paar vierkante meter, woonden ze. Vanaf 1930, na de geboorte van mijn moeder, zelfs met z’n drieën. Tot 1942. Toen werd mijn opa via Westerbork gedeporteerd naar Midden-Europa en ging mijn oma met haar 12-jarige dochter in onderduik.

Het winkelpersoneel was uiterst vriendelijk, ze lieten me in alle rust rondkijken. Ik vertelde ze waarom ik juist nu was langsgekomen. Dat ik een aanvraag had ingediend voor het laten plaatsen van een Stolperstein voor mijn in 1943 vermoorde opa.

Een sprongetje in de tijd. Vorige week ontving ik een bericht op Facebook Messenger. Het kwam van een mij onbekende. Ze schreef:
Mijn naam is Lilian. Ik ben 4 mei 1959 geboren in het huis van uw opa. Met mijn oudere drie zussen heb ik daar tot 1962 gewoond. De combinatie van mijn geboortedag, geboortehuis, de plek waar ik opgroeide en de verhalen van mijn ouders, ooms en tantes hebben er mede voor gezorgd dat ik mijn leven en vrijheid nooit als vanzelfsprekend heb gezien. Op Facebook schreef ik een kort bericht over de bijzondere datum van mijn verjaardag met daarbij een foto van het struikelsteentje van uw grootvader en de vermelding dat ik elk jaar zijn naam hardop noem. Claudia Carli reageerde en schreef over haar boek, waarin uw moeder een rol speelde. Ik heb het boek direct gekocht en gelezen, heel bijzonder. Maar nog meer bijzonder vond ik het dat de man, wiens naam elk jaar, bij elk bezoek van mijn in Australië wonende zussen voorbijkwam, een leven kreeg. Ik wil u alleen laten weten dat ik de naam van uw grootvader op mijn geboortedag al jaren noem en blijf noemen, tot de dag dat ik het niet meer kan.

Ik was er stil van en las het bericht nog een keer. Met tranen in mijn ogen.

Dat Stolpersteine zoveel emoties kunnen losmaken, realiseerde ik me een paar dagen later opnieuw. Voor de bedenker van het Stolpersteineproject, Gunter Demnig, is het een kunstproject. (De imitatie-stenen die in sommige steden schaamteloos worden geplaatst, hebben dan ook niet mijn sympathie, maar dat terzijde). Voor ons, nabestaanden van in de Sjoa vermoorde familieleden, ligt dat anders. Die cobblestones van 10 x 10 centimeter met een messing plaatje erop, zijn plaatsvervangend voor de graven die er helaas niet zijn. Deze in het trottoir verwerkte monumentjes vormen een fysieke plaats waar we het bekende adagium in praktijk kunnen brengen: onze geliefden blijven bestaan zolang wij ze herdenken.

Behalve voor mijn opa van moederskant, heb ik ook voor de broers van mijn vader en hun gezinnen, Stolpersteine laten plaatsen. Die liggen op diverse adressen in Amsterdam. Onder andere op de Nieuwe Prinsengracht, voor het huis waar mijn oom Abraham, zijn vrouw Lena en hun zoontje Alexander woonden. Als ik in de buurt ben, zal ik niet nalaten even langs te gaan. Ka, de liefde van mijn leven, doet dat ook.

Vorige week had ze een afspraak in de Plantagebuurt. Op de terugweg fietste ze langs de Nieuwe Prinsengracht. Ik verwachtte haar bijna thuis en zat rustig m’n krantje te lezen. Pling! Een WhatsApp. “De steentjes zijn weg,” met een foto erbij van het trottoir, waar drie bakstenen de plaats van de Stolpersteine hadden ingenomen. Ik voelde het bloed uit m’n gezicht wegtrekken. Betekenen die Stolpersteine dan zoveel voor me? Blijkbaar wel.

Ik kroop meteen achter m’n computer en stuurde een mailtje naar een bevriend bestuurslid van de Stichting Stolpersteine. “Kun je me helpen met uitzoeken wat er is gebeurd?” Een dag later had ik al antwoord: “Liander moet aan het werk op de Nieuwe Prinsengracht. De gemeente Amsterdam heeft de steentjes uit voorzorg weggehaald. In oktober worden ze teruggeplaatst.” Ik slaakte een zucht van verlichting. Eind oktober fiets ik er weer eens heen.



Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 17 juli 2020.