maandag 22 april 2024

Brief van Asjer, 12 april 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Eén van de dingen die ik altijd zo bijzonder vond aan wonen in Israël was dat je jodendom overal op straat tegenkomt. Van Hebreeuws op straatnaambordjes tot de buschauffeur die ie op vrijdag sjabbat sjalom wenst. Toen ik hier in New York over straat liep, wenste een willekeurige dakloze mij vrolijk een ‘happy Purim’ toe. Ook hier kom je het jodendom gewoon op straat tegen en is het doodnormaal. Het feit dat ik mij voor de gelegenheid had gekleed in een Mario-kostuum zal hebben geholpen, maar het blijft leuk.

Wat ik dit jaar bij Poeriem een beetje heb gemist, zijn de grappen. Die lijken hier toch minder in zwang dan thuis in Nederland. Ik vind die poeriemwitzen een leuke traditie. Al moet ik bekennen dat de hoeveelheid grappen de laatste jaren niet altijd de kwaliteit ten goede komt. Over smaak valt niet te twisten natuurlijk, en over humor ook niet, maar toch denk ik dat mensen vaak een essentieel element van de poeriemgrap vergeten. Bij een succesvolle witz laat je mensen geloven in een bizarre, humoristische, totaal onrealistische voorstelling van zaken. Zo vond ik de grap dat Lev - het ontmoetingscentrum voor zestigplussers van JMW - dit jaar meedoet aan Jom Havoetbal met een team onder de naam ‘rollende rollators’ zeer geslaagd. Simpelweg een onwaarheid vertellen die best eens waar zou kunnen zijn, waar mensen vervolgens intrappen, kwalificeert niet echt als grap als je het mij vraagt.

Poeriem had dit jaar natuurlijk een donker randje, en dat had niets met de kwaliteit van de grappen te maken. De nasleep van 7 oktober, de voortdurende gijzeling in Gaza en de humanitaire ramp die zich daar voltrekt, en alle gevolgen daarvan voor Joden wereldwijd. Voor velen was het lastig zich dit jaar volledig aan de vreugde over te geven.

Een jaar of twee geleden las ik het boek People love dead Jews van de Amerikaanse hoogleraar en essayist Dara Horn. Ze beschrijft de fascinatie die mensen in haar ogen hebben met Joden uit het verleden, met Joodse geschiedenis (inclusief dode Joden), terwijl ze met de levende Joden van nu weinig op lijken te hebben. Ik herinner me nog dat ik het boek met Leo besprak, hij had het ook gelezen en we vonden het allebei maar niets. Het cynisme druipt van de pagina’s af en het lijkt vooral een gevoel te willen bevestigen dat ‘iedereen tegen de Joden is’. Je hoort het, geen aanrader van mijn kant.

Onwillekeurig moest ik aan het boek denken toen ik je laatste brief las. Een paar weken geleden opende het Nationaal Holocaustmuseum zijn deuren. Een instelling die een zeer belangrijke rol te vervullen heeft in de komende decennia en ik ben blij dat het er is gekomen. Het was een gigantisch project dat miljoenen heeft gekost en waar verschillende overheden terecht veel aan hebben bijgedragen. Maar het steekt dat het blijkbaar relatief gemakkelijk is geld los te krijgen wanneer je het woord Holocaust laat vallen, terwijl diezelfde overheden niet soortgelijke bedragen overhebben voor de versterking van Joods leven in Nederland. Wat dat betreft heeft Dara Horn misschien toch een punt.

Om een vergelijkbare reden heb ik met enig ongemak de afgelopen weken de discussies in Nederland gevolgd over oplaaiend antisemitisme. Ik was blij met de (bijna unanieme) verklaring van de Tweede Kamer tegen antisemitisme. Tegelijkertijd merk ik dat het onderwerp antisemitisme een politiek vehikel aan het worden is, of dat misschien al lang geleden geworden is. Door je uit te spreken over antisemitisme kun je een positie innemen over een onderwerp dat niets met Joden te maken heeft. Door zijdelings een opmerking te maken over vluchtelingen, of door je stellingname te gebruiken om verder geen aandacht te hoeven besteden aan een activistisch deel van je eigen achterban, dat Joden zich in toenemende mate onveilig laat voelen. Je kunt enerzijds pleiten voor het afschaffen van de koosjere slacht en tegelijkertijd een statement tegen antisemitisme ondertekenen. Gaan de statements nog over Joden of eerder over de mensen die de statements maken? Ik wacht nog op de politicus die niet alleen pleit voor de bescherming van Joodse levens, maar ook van het Joodse leven. Tot die tijd vrees ik dat het ongemak alleen maar zal groeien.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 april 2024.

dinsdag 2 april 2024

Brief aan Asjer, 29 maart 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Voor zover ik me kan herinneren, heb ik nog nooit zoveel telefoontjes en appjes gekregen over een gebeurtenis in Joods Nederland, als na de aankondiging van de sluiting van Crescas. Misschien niet verrassend. Veel mensen dachten aan mij – aardig hè – omdat ik in de jaren dat ik leiding gaf aan Crescas (2003-2016) contact met ze had. Bijna iedereen vermoedde dat ik in zak en as zat, dat ik hoognodig getroost moest worden. Dat viel eigenlijk wel mee. Mijn eerste emotie was eerder kwaadheid. Daar kom ik zo op terug.

Het was natuurlijk geen leuk bericht dat Crescas nog maar een paar maanden te gaan heeft. Eind van dit cursusjaar wordt de deur voor het laatst dichtgetrokken. En dat is zonde. Eeuwig zonde. Maar niet onverwacht, zeker niet voor ingewijden.

Dat moet ik even uitleggen, het heeft te maken met de financiering, de herkomst van het kapitaal waarmee Crescas gestart is. Dat is zo’n wonderlijk verhaal, volgens mij heb ik je dat nooit verteld hè.

In 1998 was Andreas Dessaur z”l uitgenodigd in het programma Buitenhof. Onderwerp: de LiRo-archieven. Dat zegt je misschien niets, google maar even. Eén van de andere gasten was Gerrit Zalm, destijds minister van financiën. Hij vroeg Andreas waarom er niet zoiets bestond als een Joods kennis- en opleidingsinstituut. Andreas moest het antwoord schuldig blijven. “Goed,” zei Zalm, “als jij dat nou eens opricht, dan zorg ik voor de financiële basis.” Andreas wist hier niet goed raad mee, maar haar partner wel. Ze namen contact op met Joop Al z”l, die betrokken was bij het Studiecentrum van de LJG en er wat meer kijk op had. Om een lang verhaal kort te maken: Andreas en Joop schreven een plan, Irene Zwiep kwam met de naam Crescas (een 14e-eeuwse Spaans-Joodse filosoof en halachist) en Zalm zorgde ervoor dat het ministerie van onderwijs een potje creëerde met zes miljoen gulden, tegenwoordig zo’n 2,7 miljoen euro’s.

Er is nog iets dat veel mensen niet weten. Crescas is niet opgericht om ten eeuwigen dage te blijven bestaan. Dat klinkt misschien gek, maar het kapitaal mocht gebruikt worden. Het doel van de activiteiten was eigenlijk óók tijdgebonden: het dichten van de kenniskloof die was ontstaan door de Sjoa. Het doorgeven van kennis, van vader op zoon en van moeder op dochter, was niet meer vanzelfsprekend nadat 70 procent van de Joodse gemeenschap was vermoord. Bij volgende generaties zou deze ‘natuurlijke’ kennisoverdracht zijn hersteld.

De inschatting was dat Crescas zo’n 20 levensjaren zou hebben. In die 20 jaar mocht het kapitaal beetje bij beetje worden aangesproken, het hoefde niet intact te blijven. Die 20 jaar zijn 25 geworden, helemaal niet zo slecht.

Ik blijf even bij ‘het geld’. Naast de opbrengsten van het kapitaal heeft Crescas in de loop der jaren mooie projectsubsidies ontvangen, onder andere van Maror. En er waren natuurlijk de bijdragen van de cursisten, het cursusgeld. Al met al – ik maak een simpele rekensom – heeft Crescas gemiddeld 100.00 euro per jaar ‘opgemaakt’. Dat is geen wereldbedrag, zeker niet als je kijkt wat daar allemaal mee is gedaan. Er is echt iets prachtigs neergezet. Cursussen, lezingen, workshops, debatten, symposia, studiedagen, stadswandelingen. Crescas huisvest en beheert een prachtige bibliotheek, de Joop Al Bibliotheek. Samen met JMW heeft Crescas de Joodse Canon laten produceren. En wat denk je van het digitale aanbod? Onlinecursussen, de digitale bibliotheek (een juweeltje, echt waar), alle ooit verschenen columns op de website – een mer à boire aan Joodse kennis. En de wekelijkse nieuwsbrief met Joods-cultureel nieuws die naar 3.500 adressen wordt gestuurd en altijd een hoge waardering kreeg. En nu vergeet ik vast nog wat.

Dat alles is gerealiseerd met, gemiddeld, een ton per jaar. En daar komt mijn kwaadheid om de hoek. Toevallig weet ik dat er de afgelopen jaren stevig bezuinigd is. Ik ken de situatie natuurlijk niet precies, maar ik gok dat Crescas overeind te houden is met zo’n 30.000 à 50.000 euro per jaar. Een bedrag dat ik niet dagelijks in handen heb, maar waar hébben we het over? Ik beschuldig niemand en ik kijk niet naar bepaalde Joodse organisaties. Maar hoe is het in vredesnaam mogelijk dat onze Joodse gemeenschap zo’n bedrag niet op tafel kan leggen? Hoe is het mogelijk dat zo’n belangrijke en mooie instelling, die Joods Nederland zoveel geboden heeft en nog te bieden heeft, door gebrek aan zo’n beetje geld moet verdwijnen? Daar word ik moedeloos en kwaad van. Heb jij een goed idee?

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 maart 2024.

donderdag 21 maart 2024

Brief van Asjer, 15 maart 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Toeval bestaat niet. Een van mijn docenten aan JTS vertelde vorige week toevallig dat hij ook reizen naar de refuseniks heeft gemaakt in de jaren ‘80. Ik moest toen aan je denken, omdat ik weet dat jij die reizen ook hebt gemaakt. Je hebt er vaker over verteld. Daardoor zouden die verhalen misschien dichtbij moeten voelen maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het in alle opzichten een ‘ver van m’n bed show’ is. Ik kan me er geen voorstelling van maken.

Zoals je weet bezoek ik hier elke week andere sjoels op vrijdagavond en zaterdagochtend. Afgelopen week was ik bij een vrij saaie conservative sjoel op de Upper West Side. Je kan niet altijd mazzel hebben. Meestal kies ik willekeurig en een enkele keer val ik met m’n neus in de boter, zoals toen de gouverneur van New York ineens in Park Avenue Synagogue sprak toen ik daar naar sjoel ging. Tijdens parasjat Jitro enkele weken geleden koos ik bewust voor een orthodoxe sjoel. Ik wilde graag de hele tekst van de haftara in het Hebreeuws horen en was bang dat deze in een progressieve gemeente - zoals dat ook bij ons in de LJG gebruikelijk is - deels in de landstaal gelezen zou worden.

Ik wilde de Hebreeuwse tekst graag horen omdat twee woorden uit die haftara al weken door mijn hoofd spoken: hineni sjlacheni. Hier ben ik, stuur mij. Het zijn de woorden uit Rebecca’s bat mitswa parasja die zij, zo leerde ik uit de hesped van haar vader, in haar dvar Tora aanhaalde. Typerende woorden voor iemand die zoals Rebecca steeds klaarstond om de handen uit de mouwen te steken.

Je schreef al in je vorige brief over Rebecca’s overlijden. Ik kende Rebecca als mijn chaniecha en mede-madriech op Haboniem. Tijdens haar mechina, het voorbereidende jaar voor ze het leger in ging, sprak ik haar regelmatig omdat ik in dat jaar ook in Israël zat voor mijn studie aan de Hebreeuwse Universiteit. Het was bijzonder om haar dat jaar mee te maken. Ze had haar plek helemaal gevonden in Israël, dat was duidelijk. De trots toen ze mij haar Israëlische identiteitskaart liet zien staat in mijn geheugen gegrift. Ik vond het bijzonder, misschien ook omdat ik het niet goed kon bevatten. Ik ben op dezelfde leeftijd als Rebecca ook naar Israël gegaan, met in mijn achterhoofd de gedachte dat ik daar misschien wel zou willen gaan wonen. En alhoewel Israël het enige land is buiten Nederland waar ik mij geen toerist voel, heb ik mij er toch nooit op die manier thuis gevoeld. Rebecca’s ervaring voelde dichtbij, maar toch was het een ver van m’n bed show.

Eén van de dingen die ik zo bijzonder vond aan Rebecca was dat ze zich niets leek aan te trekken van conventies, van wat anderen ergens van vonden. Ze ging haar eigen weg en deed daardoor dingen die voor anderen misschien tegenstrijdig lijken. Ik moet denken aan haar jaren trouwe dienst in de IDF waar ze het schopte tot kapitein, terwijl ze tegelijkertijd actief was voor Meretz, zo ongeveer de meest linkse partij die er in Israël is. Anderen, of het nou ter linker- of ter rechterzijde van het politieke spectrum is, kijken misschien enigszins op van die combinatie. Felle kritiek op de Israëlische staat combineren met een glansrijke militaire carrière. Voor Rebecca was het denk ik een volstrekt natuurlijke uiting van wie ze was als mens, als Jood en als zionist.

Rebecca liet zien dat zionisme vele vormen kan hebben. Dat lijken we in Nederland soms te vergeten. Zionisme wordt al snel platgeslagen tot het verdedigen van Israël tegen mogelijke tegenstanders. Maar wie iets weet over de vroeg-zionistische beweging en de eerste zionistische congressen zal het toch met mij eens moeten zijn dat er over de invulling van dat zionisme eigenlijk nooit eensgezindheid is geweest. Het is niet plat, maar multidimensionaal.

Dat Rebecca er niet meer is, is intens verdrietig. In de eerste plaats voor haar naaste familie. Maar ook voor ons allemaal, Joden in Israël of in Nederland. Ze had ons nog een hoop kunnen leren.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 maart 2024.

vrijdag 8 maart 2024

Brief aan Asjer, 1 maart 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Een paar dagen geleden keken we via een livestream naar de onthulling van de matsewa op het graf van Rebecca op Har Herzl in Jeroesjalajiem. Op afstand, via een klein scherm, voelden we het verdriet van de familie. Er was nog iets dat me trof. Het was, zoals gebruikelijk in Israël, precies dertig dagen na de lewaja. En toch, na zo’n korte tijd, zag die plek er al heel anders uit. De twee graven naast Rebecca waren inmiddels voorzien van een matsewa. En er was al een hele rij met nieuwe graven vóór de hare. Zoveel militairen die in één maand tijd zijn begraven. Ze zijn vast niet, zoals Rebecca, overleden aan een bacteriële infectie …

Er is de laatste tijd meer dat me aangrijpt en dat me bezighoudt. Ja, ik weet het: ik moet geen oude zeur worden. ‘Vroeger was alles beter,’ zul je uit mijn mond niet horen. Beloofd. Maar er is zoveel waar ik niet vrolijk van word. Ik zal niet alles opsommen, je weet zo ook wel waar ik op doel. Afgelopen week kwam daar nog de brute moord op Navalny bij. Moord, daar ben ik van overtuigd.

Gisteren kreeg ik een link toegestuurd naar een interessant artikel in The Free Press, een Amerikaanse online krant. De kop van het artikel: “Navalny’s brieven uit de Goelag.” Wat blijkt? Vanuit zijn gevangeniscel was het Navalny via zijn advocaten gelukt om een exemplaar te bemachtigen van het boek Fear No Evil, de memoires van Natan Sharansky, die in de voormalige Sovjet-Unie van 1977 tot 1986 gevangen werd gehouden. Hij doorstond ontberingen, martelingen en 400 dagen eenzame opsluiting, inclusief een hongerstaking van 110 dagen. Na zijn vrijlating maakte hij alija. Navalny herkent zijn eigen situatie in die van Sharansky en besluit hem te schrijven om zijn bewondering en dankbaarheid te uiten. Hij schreef twee brieven, in maart en april 2023. Sharansky heeft op beide brieven geantwoord. Na de dood van Navalny kreeg The Free Press de originele brieven in handen, of hebben ze in ieder geval mogen inzien. Van alle vier de handgeschreven brieven zijn foto’s in het artikel opgenomen met daaronder steeds een Engelse vertaling uit het Russisch.

Navalny, één van de helden van de eenentwintigste eeuw, en Sharansky, één van mijn helden van de twintigste eeuw, delen een zwart gevoel voor humor, de soort humor die je verwacht van langdurig en zwaar gestraften. En ze constateren dat in het zware regime in de Goelag niets is veranderd. Ik heb de neiging om allerlei stukken tekst te citeren, maar dan wordt dit een wel erg lange brief. Je moet het zelf maar lezen.

Ik was geïntrigeerd door deze correspondentie en probeerde hier iets meer over te lezen. In de Forward vond ik een interview met de nu 76-jarige Sharansky. “Vanaf de allereerste woorden die hij schreef, had ik het gevoel dat we verwante geesten waren,” zegt Sharansky. “Het feit dat hij ze schrijft, omdat hij zojuist in de gevangenis mijn boek heeft gelezen, was echt heel betekenisvol.” Op de vraag van de interviewer “Was u verrast toen Navalny ‘Lesjana haba’a beJeroesjalajiem’ schreef,” antwoordt Sharansky: “Hij had dat net in mijn boek gelezen. Ik denk dat de pagina’s waarop ik dit schrijf erg sentimenteel zijn. Navalny zei tegen mij: ‘Ik ben nu gewoon uw boek aan het herschrijven.’ Dit profetische gevoel van leven binnenin de geschiedenis is natuurlijk heel Joods.”

Bij die woorden moet ik terugdenken aan 1980. Ik was toen 29 en misschien wat onbezonnen. Samen met twee leeftijdgenoten reisde ik naar Moskou en Leningrad. Doel van onze reis: het bezoeken van refuseniks, Russische Joden die geen toestemming hadden gekregen om te emigreren (voornamelijk naar Israël) en die het leven, na het indienen van hun verzoek, door de Sovjet-autoriteiten meer dan zuur werd gemaakt.

Die bezoeken waren niet helemaal zonder risico. Niet voor ons - er waren momenten dat we het bijna in onze broek deden – en niet voor de refuseniks die we bezochten. De KGB hield ze in de gaten en een enkeltje naar een strafkamp in een Siberische uithoek lag altijd voor ze klaar. Contacten met het Westen waren voor hen vaak een garantie dat de Sovjets ze niet zo maar lieten verdwijnen.

Uiteindelijk hebben we het openen van de Sovjet-grenzen mee mogen maken en konden grote groepen Russische Joden alsnog alija maken. Navalny heeft zijn bevrijding helaas niet mogen beleven. Maar ook in Rusland zal het tij ooit keren, Poetin zal ooit van het toneel verdwijnen. En dat ga ik nog meemaken, zo optimistisch ben ik wel.

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 1 maart 2024.

zondag 25 februari 2024

Brief van Asjer, 16 februari 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Het leven in New York valt nog niet mee hoor. Het broodje pastrami dat ik laatste haalde bij Liebmans - de kosjere deli op de hoek - kreeg ik met moeite weggewerkt. De Broadwayshow ‘Harmony’, over het leven van de Comedian Harmonists in het Berlijn van de jaren 30 van de vorige eeuw waar ik gratis kaartjes voor kreeg, viel enigszins tegen. Ik betwijfel of ik een musical wel een geschikt medium vind om een verhaal over de Sjoa mee te vertellen. Daar leken de Amerikanen om mij heen (ook de Joodse) zich echter niet aan te storen.

Wat me voorlopig wél mee lijkt te vallen, is het grote anti-Israëlsentiment in New York waar iedereen mij zo voor blijft waarschuwen. Vanuit Nederland zag ik de beelden van de sit-ins bij Colombia University - op een steenworp afstand van het Jewish Theological Seminary waar ik studeer - en las ik over de schandalen rondom universiteiten als Harvard en Penn. Voorlopig merk ik er nog weinig van. Misschien is de storm wat gaan liggen of valt het wel mee wanneer je de situatie niet vanonder een vergrootglas bekijkt. Toen ik twee weken geleden tijdens een sjabbeslunch aan een docent op een publieke universiteit in New Jersey vroeg of hij er op zijn universiteit veel van merkt, antwoordde hij ontkennend. ‘Mijn leerlingen zijn er niet mee bezig, die zijn arm, ze hebben wel wat belangrijkers aan hun hoofd’. De mate waarin studenten zich het lot van de Palestijnen aantrekken heeft misschien ook iets te maken met het privilege dat de student in kwestie geniet.

Niet dat die aandacht voor de Palestijnen onterecht is, al vind ik die sit-ins nou niet uitmunten in het verwoorden van een genuanceerde visie op de hele situatie. Maar ik merk toch dat ik niet zo val over het voorbeeld dat je in je laatste brief noemde. Van dat artikel in Het Parool over de hulp van Israëliërs aan geëvacueerde burgers uit de Israëlische grensgebieden, waar terloops vermeld wordt dat er in de Israëlische samenleving geen aandacht lijkt te zijn voor het Palestijnse leed in Gaza. Is dat een misplaatste poging dingen van twee kanten te bekijken, zoals jij zegt? Of is het een feit dat benoemd moet worden en eigenlijk best goed past in een artikel over solidariteit?

Wij hebben natuurlijk makkelijk praten vanuit hier, dat is waar. We kunnen makkelijk roepen dat Israëliërs, die nog midden in de rouw zitten en zich zorgen maken om de gijzelaars die nog steeds niet vrij zijn, daarnaast nog ruimte moeten maken voor het leed en het verdriet aan de andere kant. En toch ontkom ik er niet aan dat het gebrek aan die ruimte in de Israëlische samenleving mij ook in hoge mate stoort. Het viel op dat tijdens de voorlopige uitspraak in de genocidezaak tegen Israël in Den Haag, de Israëlische rechter Aharon Barak vóór twee maatregelen stemde: het vervolgen van Israëliërs die oproepen tot genocide, en direct maatregelen nemen om de humanitaire ramp in Gaza het hoofd te kunnen bieden. Ook Barak vindt dat Israël niet genoeg oog heeft voor het Palestijnse leed, voor de verschrikkingen die mensen daar moeten doorstaan. Ik ben het met hem eens. Hoe makkelijk het ook is om vanuit het veilige New York of Nederland kritiek te hebben, hier moeten Israël en de gemiddelde Israëliër het echt beter doen. In een podcast van het Hartman instituut die ik laatst hoorde, werd het treffend verwoord: de vraag is niet alleen of de oorlog die Israël voert een gerechtvaardigde oorlog is, maar ook hoe je een gerechtvaardigde oorlog rechtvaardig voert. En dat begint bij aandacht voor wat er in Gaza gebeurt.

En ach, misschien is het soms ook beter om die lange tenen van je gewoon binnenboord te houden, dan kan er ook niet op getrapt worden. Tenminste, dat is iets dat ik mij een aantal jaar geleden zelf heb voorgenomen. Om het dagelijks leven niet te veel te laten beïnvloeden door vermeend antisemitisme. Er proberen zo min mogelijk mee bezig te zijn. Het neemt zoveel tijd en denkvermogen in beslag en er zitten al zo weinig uren in een dag. Je verliezen in die ongein is makkelijk zat en ik houd als het even kan ook graag tijd over voor andere dingen. Ik kan het iedereen van harte aanbevelen.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 februari 2024.

zondag 11 februari 2024

Brief aan Asjer, 2 februari 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Het is best nog even wennen. Dat jij in New York zit, bedoel ik. Van je moeder mag ik daar niet over zeuren, maar – tussen jou en mij - zij mist je ook hoor. Ik weet wel dat we in 2024 leven, dat we kunnen Facetimen en zo, maar dat is niet hetzelfde. Niet samen naar Ajax, niet even met z’n drieën een pizzaatje eten omdat je toch in de buurt bent ... En het is, ook door het tijdverschil, wat minder makkelijk om met je te sparren. Er is bijna niemand anders die het zo lekker fel met me oneens kan zijn, maar met wie ik zo graag discussieer. Aan wie ik zo goed mijn gedachten kan scherpen.

We zijn het trouwens vaak wél eens hè. We zijn, bijvoorbeeld, beiden niet van de school die achter elke boom een antisemiet vermoedt. Maar de laatste tijd merk ik dat ik veel eerder en steeds vaker concludeer dat ik dingen die gezegd of geschreven worden als antisemitisch beschouw. Als ik zoiets lees, denk ik – niet langer dan een nanoseconde, maar toch: “even Leo bellen.” Ik mis hem nog dagelijks, hij was mijn anker, hij leerde mij zaken van een andere kant bekijken. (Ik begin trouwens Theodor Holman wat meer te begrijpen. Ik stoorde me er nogal eens aan als hij wéér over Theo van Gogh begon en nu doe ik hetzelfde met Leo. Nou goed, het zij zo).

Ook met jou heb ik het graag over misstanden die ik meen te ontwaren. Zo las ik vorige week een artikel van Isabel Bolle in Het Parool. Zij schreef uitvoerig over vrijwilligers in Tel Aviv die de honderdduizenden Israëli’s die geëvacueerd zijn uit het grensgebied met Gaza, proberen te ondersteunen. Ze zamelen allerhande spullen in om deze evacuees het leven iets draaglijker te maken. Een goed stuk, ik was blij dat deze vorm van solidariteit onder de Israëlische bevolking belicht werd. Maar dan opeens, echt out of the blue, staat er een zinnetje in de tekst: ‘Aandacht voor het lot van de mensen in Gaza is er nauwelijks.’ Wat moet ik nou met zo’n zin? Dit is toch een mislukte poging om een probleem vooral van twee kanten te willen benaderen? Ik snap dit niet. Beginnen mijn tenen te lang te worden?

Nog een voorbeeld. Vandaag las ik, ook in Het Parool, een artikel van ene Niels Debonne, universitair docent aan de VU, wie kent hem niet? Hij neemt het op voor zijn collega die zijn studenten waarschuwt dat hij ‘de West-Europese koloniale plundergeschiedenis’ en het ‘Israëlische apartheidsregime’ gaat behandelen. VU-rector Geurts heeft deze docent onder curatele gesteld, er is nu een waarnemer in de collegezaal. Debonne vindt dit niet kunnen, de academische vrijheid is aangetast, vindt hij. De cursusbeschrijving vindt hij scherp, maar verdedigbaar. En hij heeft oog voor de gevoelens van studenten. “Voor studenten van wie de voorouders, bijvoorbeeld, de Gouden Eeuw anders hebben ervaren, wordt het vak een veiligere en inclusievere omgeving,” schrijft hij. Ik citeer hem ook over dat andere punt: “Dat Israël een apartheidsregime hanteert, is academisch prima te verdedigen.” Ik ging er eens goed voor zitten, nu gaat hij dit academisch onderbouwen, dacht ik. Dat deed hij met één simpele zin: “120 Israëlische hoogleraren rechtsgeleerdheid zijn het daarmee eens.” Verder? Nee, dit was zijn hele onderbouwing. Ik vermoed dat Debonne op verjaardagsfeestjes graag vertelt dat hij geen hekel heeft aan Joden, dat hij zelfs Joden als vriend heeft.

Nou, nog eentje dan, de krant is een heerlijke bron van ergernis. Een brief van Lily George, bestuurslid van studentenvereniging Asva, over de tijdelijke sluiting van de deuren van de UvA “vanwege een sit-in voor Palestina.” Daar is zij het stevig mee oneens, omdat de UvA “suggereert dat deze vreedzame demonstratie mensen ‘in gevaar zou brengen’, worden gevaarlijke denkverwarringen bevorderd, bijvoorbeeld dat dit gelijk zou staan aan antisemitisme en antizionisme.” Zo! Wat riepen die sit-innende studenten ook alweer?

Ik zet me alvast schrap. Ik lees binnenkort wel hoe je me terechtwijst 😊.

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 2 februari 2023.

woensdag 24 januari 2024

Brief van Asjer, 19 januari 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

We zijn net terug uit Laos waar we met z’n vijven op vakantie waren. Wat een verademing was het om even weg te zijn, vond je niet? Ik keek er naar uit om even in een omgeving te verkeren waar mensen niet continu met Israël en Gaza bezig zijn. Tijdens die twee weken vakantie heb ik maar één keer iemand over de oorlog horen spreken. Tijdens ons bezoek aan de Plain of Jars - een veld waar allerlei eeuwenoude grote potten gevonden zijn waarvan ze in feite nog steeds niet weten waar die nou precies voor gediend moeten hebben: was het onderdeel van een begrafenisritueel of werd er toch Lao whiskey in gebrouwen? - noemde onze gids het terloops. Tot dan wist ik niet dat Laos het meest gebombardeerde land ter wereld is. De gids, die zelf in het gebied is opgegroeid, noemde de verschrikkelijke gevolgen daarvan en noemde dat oorlog en het gooien van bommen van alle tijden is en ook vandaag tot verschrikkelijke gevolgen leidt, zie Israël en Gaza. Ik schrok even toen hij Israël noemde. Welke vergelijking gaat hij maken, dacht ik. Worden we zelfs in Laos straks in een discussie over Israël en Gaza geslingerd? Maar hier kon ik het niet mee oneens zijn, de oorlog heeft verschrikkelijke gevolgen voor de Gazanen die gebombardeerd worden. Dat is gewoon een feit.

Niet alleen Israël en Gaza, zelfs het begrip Joden lijken ze in Laos nauwelijks te kennen. Onze chauffeur vond het maar vreemd om bij elk restaurant voor ons te moeten checken of er geen varkensvlees in de gerechten zat. Dat ging meestal goed, behalve die ene keer dat er een soort deegballetjes met onbestemde inhoud in de soep dreven. De chauffeur wist te melden dat daar inderdaad wel eens varkensvlees in zou kunnen zitten, waarop wij de balletjes voor de zekerheid aan de honden hebben gevoerd. Op zijn vraag tijdens het rijden welk geloof wij hadden antwoorde ik dat wij Joods zijn. Het leek niet helemaal aan te komen. "Een soort christenen bedoel je?" was zijn antwoord. Ik heb het daar maar bij gelaten.

Het is voor mij een vraag waar ik vaker mee worstel: hoever ga je erin om mensen uit te leggen wie of wat je bent? Wanneer iemand niet lijkt te weten wat jodendom precies inhoudt, moet je dan in gebrekkig Engels een gesprek gaan voeren over het ontstaan van het jodendom en de verschillen met het latere christendom? Maar niet alleen op vakantie, ook hier in Nederland of in andere westerse landen loop ik vaak tegen een vergelijkbare situatie aan. Ook wanneer mensen wél een beeld hebben bij het begrip Joden, is de voorstelling die mensen maken van het leiden van een Joods leven er in veel gevallen één die niet strookt met onze dagelijkse realiteit als Joden in Nederland. Soms voelt het vermoeiend om daar altijd tekst en uitleg bij te moeten geven. Maar als we willen dat mensen ons wat beter begrijpen dan kunnen we er niet omheen om die vermoeidheid aan de kant te schuiven. Maar op vakantie had ik er even geen zin in. Een soort christenen die geen varkensvlees eten was voor deze twee weken goed genoeg.

Deze week vertrek ik naar een plek waar mensen doorgaans wel weten wat Joden zijn: ik ga voor zes maanden naar New York om te studeren aan het Jewish Theological Seminary. Amerika, het land waar de laatste weken ook zoveel om te doen is geweest met de uitspraken van voorzitters van vooraanstaande universiteiten over antisemitisme op hun instituties. Of misschien eerder het ontbreken van dat antisemitisme als je de context maar in beschouwing neemt. Die uitspraken leidden tot onrust en een storm aan kritiek, en ik kijk er naar uit om zes maanden midden in die storm te begeven, de Amerikaanse context te kunnen ervaren. Dan is het met de rust uit Laos wel even gedaan.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 januari 2024.