zondag 23 juni 2019

Weerzien

Reizemoloog, zo werd ik vroeger wel door vrienden genoemd. De tijd dat ze deze bijnaam gebruikten, ligt alweer een flinke tijd achter ons, meer dan 15 jaar om precies te zijn. Ik had in die tijd een reisbureau en ik heb voor talloze klanten, waaronder ook vrienden en bekenden, leuke reisjes in elkaar gezet. Hoewel veranderingen in de reiswereld zich in hoog tempo opvolgen en je als gevolg daarvan je vaardigheden snel kwijtraakt, ben ik het kunstje nog niet helemaal verleerd. Websites bieden weliswaar niet precies hetzelfde als de reserveringscomputers waar ik vroeger mee werkte, maar ik kom een heel eind. In Huize Waterman is het dan ook een uitgemaakte zaak wie de reizen uitstippelt en de reserveringen maakt. En aangezien de liefde van mijn leven en ik tegenwoordig wat vaker op reis gaan, heb ik er – met een kleine Jiddisje Overdrijving - een dagtaak bij.

Een reis uitstippelen en reserveringen maken is één ding. De keuze van de reisbestemming is iets anders. Dat gebeurt in goed overleg. Gelukkig zijn we het bijna altijd eens, zitten we al snel op één lijn.

In ons enigszins linksige huishouden spelen politieke omstandigheden een belangrijke rol bij het kiezen van de bestemming. Texel, Luxemburg en Andorra zijn oorden waar we zonder gewetensproblemen naartoe kunnen reizen, maar ze zijn niet onze eerste keuze. En als je wat verder gaat, kom je al gauw met vragen te zitten. “Is dit een land waar we heen willen? Kunnen we dit met ons geweten verenigen?” Dat soort vragen.

China staat bijvoorbeeld al een hele tijd op onze verlanglijst. Ooit, ik schat ruim 20 jaar geleden, toen we nog Peking zeiden, waren we een weekje in Beijing. Een onvergetelijke ervaring, we willen graag nog een keer terug en meer van China zien. Het komt er nog wel eens van, denk en hoop ik, maar kunnen we dat wel maken? Kunnen we naar een land met zo’n repressief regime?

Op die strenge, door mijzelf gestelde regels, heb ik altijd een uitzondering gemaakt voor het bezoeken van Joodse gemeenschappen. Ook een Joodse gemeenschap in een land met een mij onwelgevallige leiding moet bezocht kunnen worden. Zo was ik in een niet zo ver verleden co-organisator van Joodse themareizen naar Uzbekistan en Suriname. Landen met regimes die niet op mijn sympathie kunnen rekenen.

En nu zijn we net terug – de koffers moeten nog worden uitgepakt – van een tripje naar Istanbul. We hebben daar geen contact gehad met de Joodse gemeenschap, zelfs geen sjoel bezocht. “En toch naar Turkije,” vraagt u zich af. “Is dat land nog wel kosjer? Een land dat is afgegleden naar een dictatuur, waar de persvrijheid is afgeschaft, waar je kunt worden opgepakt en vastgezet als je je ooit negatief over de Grote Leider hebt geuit. Is dat een land waar je zonder gewetenswroeging heen gaat?”

“Ja,” is het antwoord. Dit reisje hebben we geboekt zonder zelfs maar een moment te aarzelen. We bezochten Istanbul om een voor ons belangrijke reden.

Van oktober 2016 tot januari 2018 woonde B. bij ons, een vluchteling uit Irak. Ik schreef eerder over hem, over deze destijds 28-jarige jongen die in Irak gevaar liep en in Nederland zijn vrijheid zocht. Over zijn ervaringen hier in Nederland, over onze ervaringen met hem. Over de onheuse manier waarop de IND soms vluchtelingen behandelt. Over de uitzichtloosheid van vluchtelingen die wachten op een status. En over de veranderingen, hoe wij hem depressief zagen worden, hoe hij geen andere uitweg meer zag dan ‘vrijwillig’ naar Irak terug te gaan, het land waar hij nog steeds niet veilig is.

We hebben sinds zijn terugkeer in januari 2018 altijd contact met B. gehouden. We chatten, we bellen af en toe. Hij miste ons, liet hij vaak weten. En wij misten hem, merkten we. In de korte tijd dat hij bij ons woonde, zijn we familie geworden.

Irakezen kunnen niet zo makkelijk reizen, althans niet naar zoveel landen. Voor Turkije bestaan geen belemmeringen, daar kon B. zonder problemen heen. En dat deed hij dus. En wij deden dat vanuit Amstelveen. Voor een weerzien, eigenlijk best wel een emotioneel weerzien. Daarvoor zetten wij, zonder de geringste aarzeling, onze bezwaren om naar Turkije te gaan voor één keer overboord.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 21 juni 2019.

maandag 17 juni 2019

Spraakgebrek

In mijn jeugd was Max Tailleur op afstand de bekendste moppentapper van Nederland. Hij vertelde zijn Sam-en-Moos moppen in De Doofpot, een café-cabaret op het Amsterdamse Rembrandtplein, en hij schreef een hele serie moppenboekjes. Later opende hij de Geinlijn, een telefoondienst die je kon bellen om de mop van de dag te horen. In Joodse kring was Tailleur niet bij iedereen geliefd. Ook bij mij thuis niet, mijn ouders waren geen fans. Dat lag niet aan de kwaliteit van zijn moppen – die zijn zelfs vandaag de dag nog te pruimen - maar aan Tailleur’s spraakgebruik. Spraakgebrek noemden mijn ouders het. Hij sprak met een vet Joods accent, niet om aan te horen. “Zo spreek ik nu eenmaal,” was Tailleur’s verweer. Maar dat ging er bij de meesten niet in.

Ik betrap mezelf er ook wel eens op. Niet dat ik, vind ik zelf, met een ‘Joods accent’ spreek – als je dat al kunt definiëren – maar mijn woordkeus is soms … hoe zal ik het beschrijven … afwijkend van het ABN. Vooral in een uitsluitend Joods gezelschap sluipt er ongemerkt een flinke portie ‘Jodenhoeks’ in mijn taalgebruik. Ik schrijf bewust Jodenhoeks, niet Jiddisj, dat veel mensen hiervoor ten onrechte gebruiken. Jodenhoeks is het taalgebruik dat - u had het niet verwacht hè - ontstond in de vooroorlogse Amsterdamse Jodenhoek. Jiddisj is een taal, een Germaanse taal, geschreven in Hebreeuwse letters, het is géén dialect en geen spraakgebruik.

En nu ik toch in de onderwijs-modus sta: vaak hoor ik Joden zichzelf aanduiden als Mexicanen. Fout! Mexicanen zijn inwoners van de staat Mexico. Wij zijn Mexicaners, afgeleid van het Jiddisje ‘mag-sie-kaner’ - niemand houdt van ze. Zo, dan weet u dat ook weer.

Oh, nog zo eentje: lernen. Een woord dat te pas en te onpas gebruikt wordt. Lernen is niet hetzelfde als leren, het is er geen Joods synoniem voor. Als uw kinderen naar school gaan, dan zijn ze aan het leren. Als u een mooie cursus volgt bij Crescas, dan bent u aan het leren. Lernen is iets anders. U hoeft niet meteen te gaan googlen, dat heb ik al voor u gedaan. En ik vond: Lernen – het bestuderen van de Tora en andere godsdienstige geschriften.

Jiddisj in plaats van Jodenhoeks, Mexicanen in plaats van Mexicaners, lernen in plaats van leren … ik val er wel over, maar ik kan er allemaal best mee leven. Dat geldt niet voor een serie filmpjes waar ik deze week op stuitte. Ik vond ze op YouTube, filmpjes van Orot Joodse Televisie, die me acuut kromme tenen bezorgden. Ik kreeg meteen een Max-Tailleur-déjà-vu. Met een slecht nagebootst, veel te vet aangezet accent, afgewisseld met een soort zangerig imitatie-plat-Amsterdams, wordt uitleg gegeven over de herkomst van woorden, in het bargoens en in het Jodenhoeks. Kijk maar even mee, een paar voorbeelden vindt u hier, hier en hier.

Lieve mensen van Orot, alsjeblieft, alsjeblieft, doe het niet. Ik smeek het jullie bijna. Leg uit, verklaar, laat zien dat het Amsterdamse taalgebruik is doorspekt (sic) met woorden die afkomstig zijn uit het Jiddisj en het Hebreeuws, maar die filmpjes … Niet meer doen. Alsjeblieft. “Ik lach om niet te huilen,” zei Max Tailleur al.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 juni 2019.