woensdag 3 november 2021

Blij bij een matseiwe

“En? Hoe was het in Elburg?” wilde goede vriend L. weten. “Eh, ja, leuk,” antwoordde ik. “Nou, het enthousiasme spat er niet vanaf,” vond L. Eigenlijk had hij wel een punt.

Ka, de liefde-van-mijn-leven, en ik waren nog nooit in Elburg geweest. We begonnen ons er bijna voor te schamen: iedereen in onze omgeving had het erover. “Zo’n leuk stadje, zo’n rijk Joods verleden, zo’n mooi museum …” En hoewel het niet veel meer dan een uurtje rijden is, hadden wij het nog steeds laten afweten.

Eerder deze maand opende in Museum Sjoel Elburg een nieuwe tentoonstelling, Judaica2 – ceremoniële objecten van Jet Naftaniel-Joëls en Piet Cohen. We zijn fan van beide kunstenaars. Bij Jet kochten we in de loop der jaren het één en ander. Ka heeft in haar verzameling moderne sieraden diverse ‘Jets’ en ook mijn favoriete keppel is door Jet gemaakt. De zilveren, strak vormgegeven ceremoniële objecten van Piet Cohen vinden we ronduit práchtig.

We waren vereerd met de uitnodiging die Jet ons stuurde om de opening van deze dubbeltentoonstelling bij te wonen. “Doen we,” zei ik meteen, “en dan gaan we twee dagen, kunnen we eindelijk Elburg eens verkennen.”

Elburg weert auto’s van bezoekers uit de stad. Heel verstandig! We zetten de auto op één van de parkeerplaatsen en een paar minuten later wandelen we het stadje in. Zo ongeveer het eerste gebouw dat we tegenkomen, is de voormalige sjoel, nu een museum. Ik waardeer alle goede bedoelingen van de initiatiefnemers, de vrijwilligers, al die mensen die zich al sinds 2008 inspannen om het verhaal te vertellen over de Joodse gemeenschap van weleer, maar toch heb ik op zo’n plaats, in zo’n gebouw, altijd dubbele gevoelens. Ik krijg het ‘wat als’ niet uit m’n hoofd. Toen de deportaties begonnen, in 1942, woonden er nog maar 22 Joden in Elburg. Waren die, in zo’n kleine, hechte gemeenschap nou echt niet te redden? Ik weet het, zo moet of mag ik niet denken, maar toch …

We schaften het boekje Stadswandeling door Joods Elburg aan en gingen op pad. Elburg is inderdaad prachtig, een openluchtmuseum noemde Ka het. Piet Paulusma had alles perfect geregeld, de zon scheen uitbundig. Onderweg namen we, op een terras, een biertje van de lokale brouwerij en in het haventje een portie verse kibbeling. We hadden niets te klagen. En toch kwam de stemming er niet echt in. Eigenlijk was die hele wandeling knap deprimerend. Het woonhuis en het op een steenworp afstand van zijn huis gelegen onderduikadres van Joop Cohen waren een lichtpuntje: Joop overleefde de oorlog. De rest van de wandeling kan beter ‘Sjoa-wandeling’ genoemd worden. Ik wil uw sjabbes niet versjteren, dus ik zal geen volledige opsomming geven, maar over vrijwel ieder huis waar ooit Joden woonden, lees ik in welk van de ons zo bekende kampen de bewoners zijn vermoord. Brrr.

Natuurlijk, Elburg is geen uitzondering. En ik vind, net zoals u, dat we de verhalen over de Sjoa moeten blijven vertellen. Ja, inderdaad, ‘zolang hun namen worden genoemd, etc.’ Maar is dit nu echt het énige dat er te vertellen valt? Blijft de geschiedenis van Joden in Nederland, in dit geval de Joden van Elburg, beperkt tot de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw? Ik heb Stadswandeling door Joods Elburg er nog eens op nageslagen en ik lees een paar zinnen over de vestiging van de eerste Joden in Elburg en hoe de gemeenschap groeide. Halverwege de 19e eeuw woonden hier 120 Joden, vijf procent van de hele bevolking. Valt daar niets over te vertellen? Hoe is het hen vergaan? Wat deden zij? Wat hebben zij bijgedragen aan de gemeenschap? Waar zijn zij heen getrokken? En waarom?

Ook al raakten we wat in mineur, toch hebben we de hele route gelopen. Die eindigde bij de kleine Joodse begraafplaats. Ik werd bijna vrolijk bij het zien van de oude matseiwes (grafstenen). Hoe cynisch het ook mag klinken: eindelijk Joden die ‘normaal’ zijn overleden en een graf hebben …

Overigens loopt de tentoonstelling Judaica2 nog tot en met 8 januari 2022. Die tentoonstelling maakt een dagje Elburg toch wel de moeite waard.


Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 oktober 2021.