In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Door de vakanties hebben we elkaar lang niet geschreven. Jij had het de laatste keer over de slavernijherdenking. Daar wil ik eigenlijk niet op terugkomen, het is alweer zo lang geleden. Maar toch … Je stond uitgebreid stil bij het intrekken van de uitnodiging aan Kamervoorzitter Bosma, Je had daar wel begrip voor, maar je vond het niet verstandig, schreef je. En dat legde je haarfijn uit.
Ik kon me helemaal vinden in jouw redenering, maar ik realiseerde me ook meteen dat ik er nooit op ‘jouw’ manier in zou kunnen staan. Ik ben – ik schreef het eerder – veel rancuneuzer dan jij. Daar ben ik niet trots op, maar ik kan sommige dingen gewoon niet van me afzetten.
Zo heb ik er altijd grote moeite mee gehad dat een ex-nazi, of die nu bij het Koninklijk Huis hoorde of niet, op 4 mei een krans legde bij het Nationaal Monument op de Dam. Voor Bosma geldt ook zoiets. Zijn in het verleden gedane uitspraken over de slavernij kan ik niet ‘wegdenken’. Hij hééft die uitspraken gedaan, hij heeft ze bovendien nooit teruggenomen, laat staan er spijt over betuigd. Zo’n man met een uitgestreken smoel bij de slavernijherdenking zien staan … ik moet er niet aan denken. Ook al begrijp ik jouw redenering heel goed en vind ik dat je gelijk hebt. Ben ik erg dubbel?
Hoe dan ook, de afgelopen tweeëneenhalve week verkeerde ik ook weer in zo’n soort situatie. Ik schrijf je deze brief op de laatste dag van de Olympische Spelen. Een sportevenement waar ik niet naar heb gekeken. Met ‘niet’ bedoel ik hélemaal niet. De openingsceremonie, alle sportwedstrijden, de sluitingsceremonie, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Zoals je weet, zijn er sporten bij waar ik best graag naar kijk. Maar niet als het om de Olympische Spelen gaat.
Die wrok tegen de Spelen – want dat is het – gaat terug tot 1972. Hoewel jij toen nog niet geboren was, komt het jaartal je misschien bekend voor. Het waren de beruchte Spelen in München. In de vroege ochtend van 5 september 1972 overvielen leden van de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische delegatie. Twee Israëli’s werden meteen vermoord, negen Israëlische atleten en bobo’s werden gegijzeld. Bij een schotenwisseling tussen de terroristen en de Duitse politie, later die dag, vonden zij (en één Duitse politieagent) de dood.
De schok die deze moordpartij teweegbracht, staat me nog steeds goed bij. Natuurlijk zou dit het einde betekenen van deze Spelen, daar was ik van overtuigd. Het doel van de Olympische Spelen is in de loop van de jaren immers altijd hetzelfde gebleven: Meebouwen aan een vreedzame en betere wereld, jongeren opvoeden in de olympische geest, zonder enige vorm van discriminatie, met wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en fair play. Al deze doelen werden met deze aanslag vermorzeld. Kortom: einde Spelen natuurlijk.
Daar zou je het in ieder geval over moeten hebben toch? En dat kost even tijd. Nou … nee hoor. Het IOC (Internationaal Olympisch Comité) had niet veel tijd nodig. Eén dag later – ja, de volgende dag! – besloot het IOC dat de Spelen door zouden gaan. Elf van je medesporters en officials zijn vermoord, maar je gaat lekker verder met sporten. Heel gewoon. Stond de wereld heel even stil? Nee hoor. Ik zag het op tv, nooit krijg ik dat beeld meer uit m’n geheugen: het hypocriete smoel van IOC-voorzitter Avery Brundage en zijn historische uitspraak ‘The games must go on’. Terwijl ik dit schrijf, lopen de rillingen over m’n rug.
Gelukkig waren er atleten die wel gevoel in hun donder hadden. Het waren er niet veel, des temeer bewondering heb ik voor ze. En hoewel de namen jou niets zeggen, wil ik ze niet ongenoemd laten: hockeyers Flip van Lidth de Jeude en Paul Litjens, worstelaar Bert Kops, atleten Bram Wassenaar, Wilma van Gool en Jos Hermens (die naam ken je misschien, hij is nu de manager van Sifan Hassan). Deze Nederlanders kónden niet verder sporten en gingen naar huis.
Nou, dit is de reden dat ik niet meer naar de Olympische Spelen kijk. Nooit meer? Nee, nooit meer. Nou goed, laat ik één uitzondering maken. Als de Spelen ooit gezamenlijk georganiseerd worden door Israël en de dan echt opgerichte staat Palestina, dan ga ik kijken. Dan kluister ik mezelf van opening tot sluiting aan de tv.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 augustus 2024.