donderdag 19 september 2024

Brief aan Asjer, 13 september 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Familie, daar had jij het vorige keer over. Het zette me aan het denken.

Iedere ouder, iedere opvoeder probeert de moeilijke klus die kinderen opvoeden is, zo goed mogelijk te klaren. Je wilt het beste voor je kinderen. Je hoopt geen fouten te maken, terwijl je wéét dat je dat wel gaat doen.

Door jouw brief merk ik opnieuw dat voor ons, naoorlogse Joden, sommige dingen die je als heel normaal mag veronderstellen, niet zo normaal zijn. En ja, of je het nu wilt of niet, dan is het weer zonneklaar dat we 2e (ik) en 3e (jij) generatie zijn. Dat jij jezelf geen ‘3e generatie’ wilt noemen, begrijp ik maar al te goed. Ik heb precies hetzelfde gevoel, ik benoem het ook al mijn hele leven: “ik ben tweedegeneratie, maar geen tweedegeneratie slachtoffer.”

Ik was verbaasd toen ik las dat jij (en je zus) zo lang op het verkeerde spoor zaten, dat je zo lang niet van het bestaan van een aantal familieleden hebt geweten. Dat is inderdaad raar en ik realiseer me dat ik daar debet aan ben.

Na de oorlog was nog maar een deel van mijn vaders familie in leven. Twee van zijn broers en hun gezinnen waren vermoord. Zijn zus en een broer hebben de oorlog overleefd. Die broer en zus trouwden en kregen kinderen. Toen ikzelf kind was, hadden we regelmatig contact met mijn ooms, tantes, neven en nichten. Na de scheiding van mijn ouders (in 1966) verwaterde dat contact al snel. Ik kan wel een beetje reconstrueren hoe dat kwam, maar dat voert voor nu te ver. Mijn ooms en tantes zijn inmiddels overleden, met mijn neven en nichten heb ik nauwelijks tot geen contact. Mijn moeder was enig kind, dus van die kant had ik geen tantes en ooms. Jij zult het dus moeten doen met familie van je moederskant.

Levensfase is hierbij ook een element. Daar heb ik nooit eerder bij stilgestaan en het is best een vreemde gewaarwording. Jij bent de jongste in jouw generatie. Je hebt zelf (nog) geen kinderen, iedereen die jij familie noemt, is ouder dan jij. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Als ik het over familie heb, dan denk ik eigenlijk alleen aan je moeder, je zus en jou en jullie zijn alle drie jonger dan ik.

Die opmerking over kinderen krijgen is geen aansporing hoor. Niet van mij, dat weet je. Vanuit de Nederlandse politiek ligt dat anders. Je weet waar ik op doel hè? Met stijgende verbazing las ik over de H.J. Schoo-lezing die Pieter Omtzigt vorige week heeft uitgesproken. Ik kon in eerste instantie niet geloven wat hij zei.

Dat je je, zeker als politicus, zorgen maakt over de demografische ontwikkelingen, begrijp ik. Maar de conclusies die Omtzigt daaraan verbindt …

Omtzigt wijst erop dat Nederlandse vrouwen steeds minder kinderen krijgen: het aantal geboorten is gedaald naar gemiddeld 1,43 per vrouw, terwijl er ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Voor het eerst overlijden in Nederland meer mensen dan er kinderen geboren worden. Dat lagere geboortecijfer ziet hij als een probleem, omdat hierdoor “meer arbeidsmigranten uit andere landen zullen komen” om banen uit te oefenen waar Nederland zelf geen mensen meer voor heeft. “En,” voegt hij eraan toe, “dat gaat dan niet om mensen uit Polen. De geopolitieke implicaties hiervan zijn moeilijk te onderschatten.”

De commentaren uit feministische hoek waren niet mals en kwamen in het kort neer op: “Ik ga over mijn eigen baarmoeder.” De meeste commentaren gingen echter over de verbinding die Omtzigt maakt tussen de krimp in de bevolkingsgroei en de arbeidsmigratie uit landen buiten Europa. ‘Omvolkingstheorie’ las ik op diverse plaatsen. Dat gaat misschien wat ver. Maar dat Omtzigt zich op glad ijs begeeft, staat voor mij vast.

Of jij kinderen wilt of niet, houd je lekker voor jezelf. Maar voel je niet verplicht om Pieter Omtzigt een plezier te doen.

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 13 september 2024.

vrijdag 6 september 2024

Brief van Asjer, 30 augustus 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Ergens snap ik het wel, dat je de Olympische Spelen niet wilt kijken. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat een dergelijke aanslag op het Israëlische team vandaag zou plaatsvinden, en wat het met mij zou doen. Tegelijkertijd hoor ik mijzelf denken: 1972 is lang geleden. De sporters die nu meedoen aan de Spelen waren in 1972 nog niet geboren. De mensen die het toen in 1972 voor het zeggen hadden, zijn inmiddels waarschijnlijk allang overleden. Hoelang moeten we hier nog een ‘ding’ van maken?

Waar komt het toch vandaan om zo lang vast te houden aan dit soort gebeurtenissen uit het verleden? Joden hebben een lang geheugen. We vieren jaarlijks met Pesach de bevrijding uit de slavernij van een dikke 3000 jaar geleden alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. Historische gebeurtenissen herinneren en een plek en functie geven binnen het collectieve geheugen is onderdeel van de Joodse traditie. Maar ik betwijfel of het daar vandaan komt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zo vasthouden aan de Spelen van 1972 misschien ook iets met het oorlogsverleden te maken kan hebben.

Op werk bij JMW komt eens in de zoveel tijd weer het gesprek op tussen mensen van mijn generatie over de vraag of wij tot ‘de derde generatie behoren’ en wat dat betekent. Ik probeer mij altijd ver te houden van die term omdat ik achter ‘3e generatie’ als vanzelf het woord ‘oorlogsslachtoffer’ lees. En ik ben als kleinkind van overlevenden van de Sjoa geen slachtoffer. Ik heb geen trauma zoals de eerste generatie die heeft, noch de problemen waar hun kinderen vaak mee te kampen hebben.

Maar natuurlijk ben ook ik beïnvloed door die oorlog. Arnon Grunberg schreef ooit ergens dat ‘2e generatie’ klinkt als een stoornis die je in de DSM – het handboek voor mentale stoornissen – tegen zou kunnen komen. En dat dit betekent dat je er dus liever van zou willen genezen. Terwijl dat voor Grunberg - en ik sluit mij daar graag bij aan - niet het geval is. Opgroeien als kleinkind van grootouders die de Sjoa hebben overleefd, heeft mij gevormd tot wie ik ben en hoe ik naar de wereld kijk, en daar wil ik niet vanaf. Het hoort bij wie ik ben, inclusief de vervelende randjes die daar misschien bij komen kijken.

Allebei je kinderen hebben een soort fascinatie voor familiegeschiedenis en ik denk dat die misschien ook wel verband houdt met die oorlog. Wist je dat wij als kind allebei met het idee leefden dat er van jouw kant van de familie, naast opa en oma, helemaal geen overlevenden waren? Ergens, ik zal niet heel oud geweest zijn, leerde ik dat bijvoorbeeld jouw beide oma’s de oorlog wel hadden overleefd. Zij waren allang overleden voordat ik geboren was, wellicht dat ik bij Joodse familie die er niet meer is direct veronderstelde dat ze dan de oorlog wel niet overleefd zouden hebben. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik besefte dat opa ook nog een zus en een broer hadden die de oorlog hadden overleefd, en dat die oom en tante van jou ook nog kinderen en kleinkinderen hadden. Familie waarvan ik altijd had aangenomen dat ze niet bestonden. Dat er via een oom van oma ook nog een familietak in Den Haag bestaat, weet ik pas sinds een week of twee.

En ik hoor jou nu al zeggen: dat mensen toevalligerwijs familie zijn, betekent niet dat je met hen in contact bent en beste vrienden hoeft te zijn. En dat is natuurlijk zo. Maar ergens heeft zich dat in mijn (3e generatie?) hoofd vertaald in het idee dat er überhaupt geen familie van ons op deze aarde meer rondloopt. Vind je dat niet gek? Dat zoeken naar familie wordt daardoor bijna een sport. Je kunt je mijn enthousiasme voorstellen toen ik op werk ineens een nieuwe collega kreeg met dezelfde achternaam. Nog meer verloren familie! Dacht ik. Helaas, na wat googelen op de genealogie-websites heb ik geen gedeelde voorouder kunnen vinden. Geen familie dus, gewoon dezelfde achternaam. Dat komt natuurlijk ook voor.

Meer geluk had ik tijdens een andere zoektocht online en er toevalligerwijs achter kwam dat jouw overgrootvader Jacob Mok aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium studeerde en als chazzan in verschillende plaatsen, van Brielle tot Ommen en Antwerpen, werkte. Om vervolgens na een affaire weg te moeten. Dingen die je allemaal kan vinden als je een beetje handig bent met Delpher. Ewoud Sanders schreef een boekje over hoe je in die bronnen het beste kunt zoeken. Ik heb er een voor je meegenomen, dan kunnen we samen eens verder zoeken.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 30 augustus 2024.