donderdag 1 september 2022

Brief aan Asjer, 26 augustus 2022

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn lieve zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Dank voor de heerlijke fruitmand die jullie lieten bezorgen. Wat lief! Ondanks dat ik zo voorzichtig mogelijk ben gebleven, had corona me plotseling toch te pakken. Die zag ik niet aankomen. Nou goed, gelukkig was ik niet heel ziek, het viel allemaal mee, ik ben er goed doorheen gerold. Misschien dat vier vaccinaties daarbij toch hebben geholpen?

Terwijl ik achter m’n Mac kruip om deze brief te schrijven, realiseer ik me ineens dat dit een primeur is. Jij bent nu 30 (mag ik dat verklappen?) en volgens mij hebben we elkaar nog nooit geschreven. Ja, we hebben regelmatig contact via de familie-app of één-op-één op WhatsApp. We ‘spreken’ elkaar vaak, dat doet me goed. Maar een echte brief? Volgens mij nog nooit. Het laatste papieren epistel dat ik van jou kreeg – als ik me goed herinner - was toen jij zes was. Je begon je melkgebit te wisselen en toen ik op een dag thuiskwam, lag er een kladblaadje op tafel, waarop met de hanenpoten van een zesjarige was gekalkt: “Hoi Pap, begin maar vast te sparen. Want … me tant is eruit!”

Ik vind het een spannend idee om met jou op deze manier te corresponderen. Jouw mening doet er voor mij toe. Je bent een slimme en snelle denker en je hebt een aangenaam links hart. Sterker nog: ik beschouw mezelf ook als links, maar volgens mij haal jij me gierend van de lach links in. Ik leer regelmatig van je, zeker nu jij je zo bekwaamt in Joodse studiën. En ik vind het fijn om mijn (politieke) mening aan die van jou te scherpen.

Zo ben jij het, denk ik, niet zo eens met mijn bestuurslidmaatschap van CIDI. Jij hebt nogal wat aan te merken op de CIDI-publicaties. En dat laat je me weten ook. Gelijk heb je! Ik ben het niet altijd helemaal met je oneens, maar ik vind het belangrijk dat in het Nederlands-Joodse landschap een organisatie als CIDI actief is. Daarom zit ik in dat bestuur en ben ik van plan twee termijnen vol te maken.

Ik wil je iets vragen, waar wij het nog niet echt over gehad hebben. Toen je moeder en ik op vakantie waren in Frankrijk, had ik ‘onze Badr’ aan de telefoon, de Irakese vluchteling die bijna anderhalf jaar bij ons gewoond heeft. Hij wil ons graag weer zien. En wij hem ook. Hij was net terug uit Erbil (Noord-Irak/Koerdistan) en hij vertelde dat het daar volledig veilig is. Ook voor ons. En dus heb ik tickets geboekt en gaan wij in oktober, direct nà alle feestdagen, naar Erbil. Om Badr te ontmoeten – hij komt daar met de auto heen, uit Bagdad – en omdat ik best heel nieuwsgierig ben naar dit avontuur.

Volgens mij ben jij niet wild-enthousiast. Je hebt je daar niet echt over uitgelaten, maar ik meen iets te proeven van ‘moet dat nou?’ Wat zijn jouw bedenkingen? Vind je ons te oud voor zo’n trip? Vind je dat we zo’n land überhaupt niet moeten bezoeken? Maak je je zorgen over onze veiligheid? Denk je dat het voor ons als Joden extra onveilig is?

Nu ik het over Badr heb: vanmorgen hebben je moeder en ik er over gesproken of we ons huis misschien toch weer open moeten stellen voor één of twee vluchtelingen. In ons relatief kleine huis betekent dat het opgeven van een behoorlijk stuk privacy. Dat valt niet altijd mee, dat hebben we in onze ‘Badr-tijd’ ervaren. Maar het gevoel dat we tacheles iets moeten doen wordt sterker. Afgelopen week zag ik die wethouder en die andere mevrouw uit Tubbergen bij Op1. Dat nimby-gewauwel … stuitend gewoon. Het zet ons opnieuw aan het denken. Moeten we ja of nee iets doen? Wat vind jij?

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 26 augustus 2022.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten