vrijdag 28 juni 2024

Brief van Asjer, 21 juni 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Pap,

Eigenlijk wil ik het niet meer over Israël hebben. Het stemt weinig optimistisch en er zijn nog zoveel andere dingen waar we het over kunnen hebben in onze correspondentie. Maar voor jou zal ik mij er nog één keer aan wagen.

De situatie in Israël zorgt voor zoveel splijtzwammen. Binnen de Nederlandse samenleving, in de Joodse gemeenschap. Maar ook in mijzelf. Terwijl ik dit schrijf, zijn we een week verder sinds de bevrijding van de vier gijzelaars. Enkele dagen geleden zag ik een filmpje - gefilmd vanuit het oogpunt van één van de commando’s die deelnemen aan de bevrijdingsactie - van het moment dat zij de kamer bereiken waar drie van de gijzelaars zich bevonden. Het leek wel een scène uit een film. Commando’s stormen de kamer binnen, vinden daar de drie mannen en spreken met ze in het Ivriet. ‘We zijn gekomen om jullie te redden, blijf rustig.’ De gijzelaars moeten zich op dat moment gerealiseerd hebben dat ze gered werden. Dat ze niet zijn vergeten, niet worden achtergelaten. Ik moest denken aan de eerste keer dat ik naar een film over operatie Entebbe keek. Toen, net als nu, merkte ik dat ik onwillekeurig een gevoel van blijdschap en opwinding ervaarde. Trots misschien ook wel.

Wie de Joodse geschiedenis kent, weet dat Joden voor het grootste deel van die geschiedenis zijn overgeleverd aan de grillen van anderen, dat Joden ongestraft vernederd en beschimpt konden worden, of erger. De wetenschap dat we in een tijd leven waarbij mensen niet zomaar meer Joden kunnen gijzelen, hen kunnen mishandelen en vernederen zonder dat er andere Joden zijn die de militaire macht hebben en die zullen inzetten om daar iets aan te doen – dat voelt goed. Goed met een rauw randje. Omdat ik mij tegelijkertijd besef dat deze actie met een prijs komt. De dood van de Israëlische commandant die omkwam bij de actie, maar natuurlijk ook de verwoesting van levens aan Palestijnse zijde. Honderden, als we de berichtgeving moeten geloven. En al zitten daar natuurlijk Hamas-strijders tussen, er zijn ongetwijfeld ook onschuldigen bij de actie omgekomen. “Mai chazit de-dama didach sumak tefei - wie zegt dat jouw bloed roder is dan het zijne” vraagt de Talmoed. De waarde van levens zijn niet aan elkaar af te meten, de levens van de onschuldige Palestijnen die omkwamen bij de actie zijn niet minder waard dan die van de gijzelaars. Dat zegt de rede. En toch ontkom ik er niet aan om instinctief de redding belangrijker te vinden dan het voorkomen van die slachtoffers. Dat gevoel, het niet kunnen ontsnappen aan die tweestrijd tussen rede en instinct, zorgt voor die interne gespletenheid.

Diezelfde gespletenheid voel ik wanneer je vertelt over je vriendin C. die meent dat Israël een tijdelijk project is. Om maar weer de (Joodse) geschiedenis erbij te pakken: als in het verleden behaalde resultaten een garantie zijn voor de toekomst dan is Joodse onafhankelijkheid tijdelijk en heeft de moderne staat Israël dus een einddatum. Ik zou willen dat Israël als democratische én Joodse staat blijft bestaan, maar zie ook steeds meer hoe onder invloed van religieuze fanatici het land afglijdt naar een samenleving waarin die combinatie niet meer mogelijk zal zijn. Ik blijf geloven dat het niet te laat is om het tij te keren, maar als we de huidige extremistische stemmen in Israël de vrije loop laten, dan vrees ik dat vriendin C. nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen.

Joodse politieke autonomie zorgt voor een soort weerbaarheid die zonder die autonomie niet zou bestaan. Maar voor het voortbestaan van het jodendom is geen politieke autonomie nodig, daar ben ik van overtuigd. Joodse cultuur heeft altijd gefloreerd in de diaspora. Tijdens Sjawoe’ot volgde ik een lern-sessie die daarover ging. Het was één van de meer dan twintig opties die ik om 10 uur ’s avonds kon kiezen in het Meyerson JCC op Manhattan tijdens hun Tikoen Leil. En die sessies van een uur gingen door tot 4 uur ’s ochtends, met elke ronde weer andere sessies. Vele honderden mensen waren erop afgekomen, de rij stond toen ik aankwam van Amsterdam Avenue, waar het JCC zich bevindt, helemaal tot aan de hoek om bij Broadway. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Het was gaaf om bij zo’n gigantisch Joods evenement aanwezig te zijn. En het was ook fijn dat de enige gespletenheid die ik die nacht ervaarde, ging over of ik wel de juiste lezingen had gekozen om bij te wonen.

Liefs,

Asjer


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 21 juni 2024.

donderdag 13 juni 2024

Brief aan Asjer, 7 juni 2024

In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.


Lieve Asjer,

Zouden we écht globetrotters aan het worden zijn? Een paar weken geleden liepen we nog samen door New York en nu schrijf ik je deze brief vanuit Montagnac, Zuid-Frankrijk, waar we zoals ieder jaar bij mijn gastvrije, niet-biologische zus M. zijn neergestreken. Dat reizen bevalt me overigens goed 😊.

Ik heb het gevoel dat we hier even ontsnappen aan alle ellende. Dat gevoel is sterker dan tijdens andere vakanties. Het lijkt wel of we net iets meer afstand kunnen nemen van de actualiteit. Natuurlijk volg ik ook hier het nieuws op de voet, dat is niet anders dan thuis. Maar het leven hier op het Franse platteland, de gesprekken met mensen – of eigenlijk het ontbreken van gesprekken – daarin zit het verschil. Thuis lijkt er de laatste tijd niet aan te ontkomen: wie ik ook spreek, in wat voor omgeving ook, het gesprek gaat steevast over Israël/Gaza of over de veranderde leefomstandigheden van ons, Joden, in een steeds vijandelijker wereld. In Frankrijk heb ik nog niet één keer zo’n gesprek gevoerd.

Een voorbeeld. Deze week waren we uitgenodigd voor een diner bij vrienden van M. Ik droeg, zoals elke dag, een geel lintje op m’n kleding. Als extra statement had ik ook m’n legerplaatje met de tekst Bring them home – now! omgedaan. Daar kan je niet omheen, dacht ik. Maar niemand besteedde er aandacht aan, niemand vroeg ‘wat heb je daar op je kleding’. Van M. hoorde ik dat deze zelfde vrienden af en toe wel aan haar vragen hoe ik tegen de situatie in Israël aankijk. Opmerkelijk hè. Nou ja, misschien is het beter als ze mijn standpunt niet kennen … Daar staat tegenover dat de halal slager mij even vriendelijk begroette als altijd, ook al moet hij de magen david die ik draag, opgemerkt hebben. Dat doet me wel weer goed.

Aan de ene kant is het wel lekker om iets meer afstand te hebben tot de waan van de dag, aan de andere kant mis ik de mogelijkheid om mijn gedachten aan die van anderen te scherpen. En ja, dan mis ik Leo en zijn helicopterview eens te meer. Leo stond ambivalent tegenover Israël, hij maakte zich zorgen over de politieke ontwikkelingen, over de kloof tussen bevolkingsgroepen, de burgerrechten et cetera. Over antisemitisme in Nederland maakte hij zich juist minder zorgen dan de gemiddelde Nederlandse Jood. Onze meningen liepen niet ver uiteen. Hoe zou Leo nu over dit alles gedacht hebben? Zou er voor hem iets, of misschien zelfs veel veranderd zijn?

Voor mijzelf is dat zeker het geval. Ik merk dat het steeds luidere discours dat maar één doel lijkt te hebben: een einde maken aan de staat Israël, althans aan de Joodse staat Israël, meer en meer onder mijn huid gaat zitten. Of het nu om die uitdrukking over de rivier en de zee gaat, over het framen van Israël als koloniaal project, of over het misbruiken van de term zionisme, het doel lijkt iedere keer het ontmantelen van Israël als Joodse staat. En daar kan ik steeds minder goed mee omgaan.

Even terug naar Amstelveen. Toen ik de dag voor ons vertrek een paar laatste boodschappen aan het doen was, kwam ik op de Rembrandtweg C. tegen, een oude vriendin die ik al een tijdje niet gezien had. Natuurlijk hadden we het over Israël, over zionisme en de toestanden om ons heen. Maar ze maakte ook een opmerking die in mijn hoofd is blijven hangen, een opmerking waarop ik nog steeds aan het kauwen ben. “Ik zie Israël,” zei ze, “als een tijdelijk project, een project met een einddatum.” Ik schrok ervan. C. staat midden in de (orthodox-)Joodse gemeenschap, ik ken haar als zionist en nu vertelt zij me dat ze er niet van uitgaat dat Israël er altijd zal zijn …

Schrik is niet mijn enige emotie na dat gesprek met C. Ik merk dat ik me er ook tegen verzet. Ik wil niet alleen dat Israël blijft bestaan, ik wil dat het blijft bestaan als Joodse staat. Of eigenlijk als staat voor Joden. En dan natuurlijk een staat waarin niet-Joodse inwoners gelijk behandeld worden en gelijke rechten hebben.

Mijn gevoel zegt me dat jij wel het één en ander aan te merken zult hebben op mijn standpunt. Ik lees je antwoord wel …

Je liefhebbende vader,

Michel


Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 juni 2024.