In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
In de jesjiewe waar ik een tijdje verblijf, is het gebruikelijk om op woensdagochtend sjachariet te davvenen bij de Kotel. De jesjiewe is egalitair, vrouwen hebben net als bij ons in de LJG dezelfde rol in de dienst als mannen. Dit gemengde gezelschap kan, zoals je begrijpt, niet terecht bij de ‘gewone’ Kotel. Wij davvenen in het stukje daarnaast, het relatief nieuwe stuk naast de Kotel waar de progressief-Joodse stromingen een plek hebben.
Niet zelden leidt het feit dat mannen en vrouwen daar samen staan tot een confrontatie met voorbijgangers. Ultraorthodoxe mannen proberen dan de dienst te verstoren. ‘Sjiekse!’ wordt er naar onze vrouwen geroepen. Wat wij doen wordt gezien als een regelrechte aanval op de Joodse traditie. De confrontatie is doorgaans eenzijdig, met dit soort risjesmakers valt niet te praten.
Maar laatst kwam het in zo’n confrontatie toch tot een gesprek. Eén van de verstoorders raakte in gesprek met onze rosj jesjiewe, de rabbijn die aan het hoofd van ons instituut staat. ‘Hoe kan het toch’, vroeg die man, ‘dat jullie dingen doen die lijnrecht tegen de halacha ingaan?’
Onze rosj jesiewe legde uit dat hij vindt dat een egalitaire dienst helemaal niet ingaat tegen de halacha. ‘Sterker nog,’ zei hij, ‘ik meen dat de halacha voorschrijft dat vrouwen deelhebben aan de mitswot. Dat is de manier waarop ik de halacha lees.’ De man tegenover hem leek het even niet te begrijpen. Verwonderd keek hij hem aan en zei: ‘Geloof je echt dat dit de halacha is? Dat mannen en vrouwen samen het gebed kunnen doen?’ ‘Ja,’ antwoordde de rosj jesjiewe.
Er leek iets in de man te veranderen. Het idee dat hij tegenover iemand stond die zich beroept op dezelfde traditie – het feit dat zij in zekere zin dezelfde taal spraken – leek een bijzonder effect te hebben. ‘Maar stel nou dat de masjiach komt,’ zei de man, ‘en die vertelt dat jij het bij het verkeerde eind hebt. Dat egalitaire diensten eigenlijk verboden zijn volgens de halacha. Zou je dan je mening veranderen?’ ‘Als ik het van de masjiach zelf zou horen, dan zou ik dat accepteren,’ antwoordde hij. ‘En jij?’ vroeg hij vervolgens, ‘zou jij er vrede mee hebben als de masjiach komt en verklaart dat de halacha voorschrijft dat vrouwen ook deelhebben aan de mitswot? Zou jij dat accepteren?’ ‘Ja,’ antwoordde de man. ‘Als de masjiach zegt dat ik het bij het verkeerde eind heb, dan kan ik niet anders dan mijn mening bijstellen.’
Even was het stil. Toen zei de man die net nog schreeuwend naar onze groep had staan roepen: ‘Dan zit er eigenlijk niets anders op dan geduld te hebben en te wachten tot de tijd komt waar wij allebei naar uitkijken.’ De man is daarna nooit meer tussen de schreeuwers gezien.
Het is soms, zoals je in je laatste brief schrijft, een kwestie van proberen je in te leven in de ander. Door jouw wisseltruc bijvoorbeeld. Of door te zoeken naar een gedeelde taal, naar een vorm van gemeenschappelijkheid die de kloof tussen twee mensen een klein beetje kan overbruggen. Daar, in het midden, kan je elkaar misschien even de hand schudden. Het besef dat je zelf nog wel eens ongelijk zou kunnen hebben vormt daarin een essentieel onderdeel. Tot die tijd kunnen wij alleen maar wachten op het verlossende antwoord.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 november 2025.
vrijdag 21 november 2025
zondag 2 november 2025
Brief aan Asjer, 31 oktober 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Toen ik het huis uitging – ik was 19 en ging studeren in Breda – nam ik voor het eerst zelf een krantenabonnement. Dat werd Het Parool, de krant die ik van thuis kende, de krant die was voortgekomen uit het verzet, die destijds een enigszins linkse signatuur had én die nieuws uit Amsterdam bracht. Aan een krant raak je gehecht, vijfenvijftig jaar later ben ik nog steeds abonnee.
Ik realiseer me dat hier ook een gevaar in schuilt, dat je eigenlijk alleen het nieuws tot je neemt dat je graag wilt lezen, vaak geschreven door journalisten die in je eigen politieke hoek zitten, die dezelfde voorkeuren hebben. Het is belangrijk om ook kennis te nemen van andere invalshoeken. In de loop van de jaren hebben je moeder en ik er dan ook vaak een krant ‘bij’ gehad, maar Het Parool is altijd gebleven.
Columnisten geven een krant kleur, ze zijn in veel gevallen gezichtsbepalend. Denk aan Simon Carmiggelt met zijn Kronkels op pagina drie van Het Parool (sorry, ver voor jouw tijd, dat vergat ik even) of Martin Bril rechtsonder op de voorpagina van de Volkskrant. Ieder dagblad heeft wel zo’n ‘gezichtsbepaler’, vaak meerdere.
Het Parool heeft de laatste tijd stevig ingegrepen in zijn columnistenbestand. Niet zo lang geleden werd Theodor Holman gewipt. Zijn niet-aflatende pro-Israël geluid viel blijkbaar niet goed. Nieuwe Parool-columnisten zijn overduidelijk pro-Palestijns, waar ik niet zo’n moeite mee heb, maar helaas vaak grimmig anti-Israël, wat ik wel problematisch vind. Maar zoals ik al zei: je moet ook schrijvers lezen met een totaal andere mening. Davka!
Eén van de relatief nieuwe Parool-columnisten is Dilara Bilgiç. Ik moet eerlijk bekennen dat ik haar niet altijd lees. Dat wil zeggen: ik begin wel, maar houd het vaak niet vol tot het eind. Bilgiç is zo rabbiaat anti-Israël, dat kan ik moeilijk verdragen. Met alle kritiek die ik zelf op de Israëlische regering heb, stuit de stellingname van Bilgiç me toch vaak tegen de borst. Het kán niet zo zijn dat Israël alleen maar bezig is met oorlogsmisdaden en alle Gazanen, inclusief de Hamasniks, slachtoffer zijn.
Toen ik deze week aan Bilgiçs column begon, dacht ik in eerste instantie ‘daar gaan we weer’. Toch begon ik haar te begrijpen, ik herkende haar gevoelens. Substitutie was de oude en simpele truc die me zover bracht. Ze beschrijft hoe ze zich voelde bij één van de Rode Lijnprotesten, waar ze eerst niet heen wilde. “Uiteindelijk stond ik er toch, met betraande ogen bovendien … niet omdat je niemand om je heen hebt, vooral omdat je dit gevoel niet altijd goed kunt delen.” Goh, herkenbaar dit.
Of: “De agenten naast me vroegen of ik mijn keffiyeh niet beter kon afdoen – ‘grimmige sfeer, mensen staren naar je’ …” Ook herkenbaar toch: keffiyeh – keppel.
Dan haalt Bilgiç theatermaker Laura van Dolron aan die vertelde over een man die tijdens de Vietnamoorlog elke avond met een kaars voor het Witte Huis protesteerde. Toen een journalist hem vroeg of hij echt geloofde iets te veranderen, antwoordde hij: “Ik doe het niet zodat het land verandert. Ik doe het zodat ikzelf niet verander.”
Dit moeten we vasthouden, Asjer. We moeten blijven geloven in onszelf, in onze normen en waarden. En die moeten we blijven uitdragen.
Gut sjabbes!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 31 oktober 2025.
Lieve Asjer,
Toen ik het huis uitging – ik was 19 en ging studeren in Breda – nam ik voor het eerst zelf een krantenabonnement. Dat werd Het Parool, de krant die ik van thuis kende, de krant die was voortgekomen uit het verzet, die destijds een enigszins linkse signatuur had én die nieuws uit Amsterdam bracht. Aan een krant raak je gehecht, vijfenvijftig jaar later ben ik nog steeds abonnee.
Ik realiseer me dat hier ook een gevaar in schuilt, dat je eigenlijk alleen het nieuws tot je neemt dat je graag wilt lezen, vaak geschreven door journalisten die in je eigen politieke hoek zitten, die dezelfde voorkeuren hebben. Het is belangrijk om ook kennis te nemen van andere invalshoeken. In de loop van de jaren hebben je moeder en ik er dan ook vaak een krant ‘bij’ gehad, maar Het Parool is altijd gebleven.
Columnisten geven een krant kleur, ze zijn in veel gevallen gezichtsbepalend. Denk aan Simon Carmiggelt met zijn Kronkels op pagina drie van Het Parool (sorry, ver voor jouw tijd, dat vergat ik even) of Martin Bril rechtsonder op de voorpagina van de Volkskrant. Ieder dagblad heeft wel zo’n ‘gezichtsbepaler’, vaak meerdere.
Het Parool heeft de laatste tijd stevig ingegrepen in zijn columnistenbestand. Niet zo lang geleden werd Theodor Holman gewipt. Zijn niet-aflatende pro-Israël geluid viel blijkbaar niet goed. Nieuwe Parool-columnisten zijn overduidelijk pro-Palestijns, waar ik niet zo’n moeite mee heb, maar helaas vaak grimmig anti-Israël, wat ik wel problematisch vind. Maar zoals ik al zei: je moet ook schrijvers lezen met een totaal andere mening. Davka!
Eén van de relatief nieuwe Parool-columnisten is Dilara Bilgiç. Ik moet eerlijk bekennen dat ik haar niet altijd lees. Dat wil zeggen: ik begin wel, maar houd het vaak niet vol tot het eind. Bilgiç is zo rabbiaat anti-Israël, dat kan ik moeilijk verdragen. Met alle kritiek die ik zelf op de Israëlische regering heb, stuit de stellingname van Bilgiç me toch vaak tegen de borst. Het kán niet zo zijn dat Israël alleen maar bezig is met oorlogsmisdaden en alle Gazanen, inclusief de Hamasniks, slachtoffer zijn.
Toen ik deze week aan Bilgiçs column begon, dacht ik in eerste instantie ‘daar gaan we weer’. Toch begon ik haar te begrijpen, ik herkende haar gevoelens. Substitutie was de oude en simpele truc die me zover bracht. Ze beschrijft hoe ze zich voelde bij één van de Rode Lijnprotesten, waar ze eerst niet heen wilde. “Uiteindelijk stond ik er toch, met betraande ogen bovendien … niet omdat je niemand om je heen hebt, vooral omdat je dit gevoel niet altijd goed kunt delen.” Goh, herkenbaar dit.
Of: “De agenten naast me vroegen of ik mijn keffiyeh niet beter kon afdoen – ‘grimmige sfeer, mensen staren naar je’ …” Ook herkenbaar toch: keffiyeh – keppel.
Dan haalt Bilgiç theatermaker Laura van Dolron aan die vertelde over een man die tijdens de Vietnamoorlog elke avond met een kaars voor het Witte Huis protesteerde. Toen een journalist hem vroeg of hij echt geloofde iets te veranderen, antwoordde hij: “Ik doe het niet zodat het land verandert. Ik doe het zodat ikzelf niet verander.”
Dit moeten we vasthouden, Asjer. We moeten blijven geloven in onszelf, in onze normen en waarden. En die moeten we blijven uitdragen.
Gut sjabbes!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 31 oktober 2025.
Abonneren op:
Reacties (Atom)