donderdag 24 september 2020

Verraad?

Joden en auto’s. Niet zo’n voor de hand liggende combinatie denkt u? Nou …

Op weg naar de vakantiebestemming in Zuid-Frankrijk begaf onze oude Citroën het. Ik schreef daar in mijn vorige column al over. De ANWB repatrieerde het vehikel en leverde het keurig af in Amstelveen. Johan, onze onvolprezen garagist, bevestigde onze bange vermoedens: “Jullie auto is economisch total loss,” liet hij weten. In normale-mensentaal: niet meer de moeite van het repareren waard. Ka, de liefde van mijn leven, en ik moesten dus op zoek naar vervanging.

Onze laatste drie auto’s waren Citroëns. De eerste was er zo één met hydraulische vering, waar we nog vaak aan terugdenken als we bijna gelanceerd worden door zo’n onmogelijke bult op het asfalt die te hard rijden moet ontmoedigen. Illustere modellen als de 2CV (de Eend) de Snoek, het Strijkijzer, ze hadden iets speciaals. Bij mij speelt op de achtergrond ook de herkomst van dit automerk mee, ik zal het niet ontkennen. Een wereldberoemd automerk waarvan de naam terugvoert op een Amsterdams-Joodse familie, het blijft een prachtig verhaal dat ik u niet wil onthouden. Namen en jaartallen vond ik op de website ‘Nederlandse Familienamenbank’.

Stamvader Jacob Mozes moest, zoals veel Nederlandse Joden, een achternaam kiezen toen Napoleon in 1811 de Burgerlijke Stand invoerde. Hij handelde in citroenen en limoenen en koos daarom de naam Limoenman. Zijn kleinzoon, Barend Roelof Limoenman (1808-1895), trommelde bij zijn huwelijk in 1831 zeven getuigen op die verklaarden dat zijn naam Citroen was. En dat was dat, Limoenman werd Citroen. Eén van Barends 14 kinderen, Levie (1842-1884), een diamanthandelaar, vestigt zich in 1873 in Parijs. Hier wordt zoon André (1878-1935) geboren. Op school werd hem geadviseerd de voor Fransen moeilijk uit te spreken naam Citroen van een trema te voorzien: Citroen werd Citroën. Deze André volgde een ingenieursopleiding en werd uiteindelijk een pionier in de auto-industrie.

Terug naar onze zoektocht. Dat het weer een Franse auto zou worden, leed voor mij geen twijfel. Ik vond bij een dealer in Purmerend een vrij jonge auto, weinig kilometers op de teller, leuk model en bijna binnen ons budget. Na een proefrit liepen we met de verkoper naar binnen om de koop te sluiten. Naast mij hoorde ik ineens een zacht stemmetje. Zacht, maar niet minder overtuigend: “Misschien moeten we toch wat zuiniger gaan rijden, minder benzine weet je wel, ook vanwege het milieu. Ik denk aan Toyota, zo’n hybride auto die op benzine én elektriciteit rijdt.” Ik moest even zuchten. Maar ik realiseerde me meteen dat een ‘misschien’ van mijn lieve echtgenote gewoon een definitief besluit was. Toyota dus, een Japanner. Hm.

Ik moest terugdenken aan de eerste auto die mijn ouders ooit kochten, eind vijftiger jaren. Van het zeer bescheiden gezinsinkomen werd een tweedehands Volkswagen Kever aangeschaft. Zo’n oud model, met een mini-mini achterruit (twee piepkleine afgeronde driehoekjes, ‘brilletje’ genoemd), richtingaanwijzers die als een soort armpjes naar buiten floepten als je een knop of het dashboard naar links of rechts bewoog en, als ik me goed herinner, alleen een binnenspiegel, buitenspiegels werden pas op latere modellen van de Kever geïntroduceerd. Een oudje, maar we hadden een auto!

Mijn favoriete tante en oom woonden in Bussum. Op zaterdag, als ze voor een week hadden ingeslagen bij Canter in de Van Woustraat, kwamen ze vaak bij ons langs. Mijn vader en mijn oom verschilden nogal eens van mening. Er werd wat afgekrijsjd. Ook nu. Hoe mijn vader het in z’n hoofd haalde om een Duitse auto te kopen? Belachelijk! Anno 2020 klinkt dit raar, maar we leefden pas zo’n 15 jaar na de oorlog en anti-Duitse sentimenten waren, zeker in Joodse kring, gemeengoed. Mijn vader gaf geen krimp. Dat de Kever ooit ontworpen was door de Joodse ingenieur Josef Ganz (1898-1967) was hem niet bekend. Anders had hij dit feitje zeker gebruikt om mijn oom van repliek te dienen.

We zijn zo’n 60 jaar verder, de anti-Duitse sentimenten waarmee ik ben opgegroeid, heb ik gelukkig al lang achter me gelaten. Ook een Japanse auto is natuurlijk geen probleem. Maar de overstap van Citroën naar Toyota voelt toch een beetje, een héél klein beetje, als verraad aan de familie Limoenman. Gelukkig is het binnenkort Jom Kipoer.



Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 18 september 2020.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten