In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Op de kop af vier jaar geleden schreef ik een column in het NIW over een mij tot dan toe onbekend feest, Noroez. Bij Koroush, de Iraanse supermarkt vlak achter ons huis, had ik allerlei bakjes met lekkers zien staan met daarnaast een soort etagère die wel iets weg had van een mini-tempeltje. De toenmalige eigenaar van Koroush legde me het een en ander uit. Thuis heb ik meteen gegoogled en vond ik de uitleg over Noroez, een zoroastrisch feest. Een feest dat mij verdomd veel aan Pesach deed denken. Ik houd van deze interreligieuze cross overs, in mijn ogen verbondenheid tussen religies.
Deze brief schrijf ik op onze airbnb-kamer in Ubud, Bali. Daar heb ik alle tijd voor, want we gaan vandaag nergens heen. We kúnnen vandaag nergens heen, we zijn ‘veroordeeld’ tot onze kamer en het balkon. Het is hier vandaag een belangrijke dag: Nyepi, een dag van stilte, meditatie en vasten die alleen hier op Bali – door Hindoes - ‘gevierd’ wordt. Gisteren waren er verschillende momenten dat horen en zien ons verging, er werd ongelooflijk veel lawaai gemaakt. Het was Ogoh-ogoh, het feest dat de dag voor Nyepi gevierd wordt.
Balinezen blijven vandaag dus de hele dag binnen. Ze mediteren en vasten, ze maken zo min mogelijk geluid en onthouden zich van seks. Alles is gesloten. Niet alleen scholen en banken, maar ook winkels. En restaurants, zo werd mij een paar dagen geleden duidelijk. Ayu, onze gastvrouw, een schat van een mens, vroeg of ik van Nyepi wist. “Ja,” antwoordde ik, “daar heb ik over gelezen. Ik weet dat alles dicht is en dat het een dag van stilte is en dat iedereen binnenblijft. Maar wij, toeristen, kunnen wel naar een restaurant, toch?” Ayu keek me bedenkelijk aan en vertelde dat ook restaurants dicht zijn en dat van toeristen verwacht wordt dat zij ook zoveel mogelijk binnenblijven, geen lawaai maken, et cetera. Ik vreesde dat het voor je moeder en mij een vastendag zou worden. En dát tijdens onze vakantie … Ayu raadde mijn gedachten: “Maar ik ga voor jullie koken hoor,” stelde ze me gerust, “ontbijt, lunch en diner. Wat willen jullie graag eten?”
Je begrijpt natuurlijk al waar Nyepi me een beetje aan doet denken. Mediteren, vasten, geen seks – een Hindoeïstische Jom Kipoer! Maar die vlieger gaat niet op. De betekenis van Nyepi lijkt in niets op die van Jom Kipoer. De Balinezen proberen vandaag de kwade geesten op een dwaalspoor te brengen. Door stil te zijn en geen licht te gebruiken, laten zij de kwade geesten geloven dat Bali verlaten is en dat ze hier niets te zoeken hebben. Dat is toch wel wat anders dan een hele dag davvenen, in het reine komen met jezelf, de mensen om je heen en God. Wat mij betreft dus geen overeenkomst tussen Nyepi en Jom Kipoer.
Joden zijn we hier trouwens nog niet tegengekomen. Er is uiteraard wel een Chabad House maar ik denk niet dat we daarnaar op zoek gaan. Daar staat tegenover dat we de afgelopen dagen hebben opgetrokken met S. Zij heeft Amsterdam weer achter zich gelaten en reist een paar maanden (of langer?) door Azië. Toevallig is ze net nu neergestreken op Bali. Zij brengt een flinke portie jodendom mee, dat is voldoende. En over twee weken zitten jij en ik weer gewoon samen in onze eigen sjoel. Daar kan ik ook wel weer naar uitkijken.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 11 april 2025.
opjehoede
vrijdag 18 april 2025
dinsdag 8 april 2025
Brief van Asjer, 28 maart 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
Vanaf het moment dat de maand Adar ingaat, vermeerderen we in vreugde, zeggen ze. En wij hebben het maar over de Sjoa met z’n tweeën. Je begrijpt dat ik in het restje Adar dat we nog hebben ervoor kies het niet nóg eens over de Sjoa te hebben. Maar juist over Poeriem, zoals het hoort.
In één van mijn eerdere brieven schreef ik je over een boek uit de Bibliotheca Rosenthaliana dat door de Portugese rabbijnen in Amsterdam een tijdje verboden is geweest. Niets is zo aantrekkelijk als een verboden boek, schreef ik toen. En dat meen ik. In New York hadden boekwinkels naast de tafel met recent verschenen literatuur en eentje met aanbiedingen, ook een tafel met verboden boeken. Een knipoog, natuurlijk, naar de conservatieve stromingen in Amerika die proberen – en er in toenemende mate in slagen – boeken op scholen te verbieden met thema’s als liefde tussen mensen van gelijk geslacht of genderdysforie.
Ik kan mijn opwinding niet bedwingen zodra ik zo’n tafel zie. Alle andere loop ik voorbij, recht op de verboden vruchten af. Misschien ben ik wel een beetje een ramptoerist of ga ik goed op controverses. Wie zal het zeggen. Maar de teleurstelling bij het bereiken van zo’n uitstalling is altijd groot. De werken die er liggen zijn namelijk allesbehalve spannend of controversieel. Het zijn doodnormale boeken, zoals De vliegeraar van Khaled Hosseini of The color purple van Alice Walker. Mooie boeken, vast en zeker. Maar lang niet zo spannend als de tafel van verboden teksten doet vermoeden.
Eenzelfde deceptie beleefde ik toen ik vorige week het Poeriemfeestje van Oy Vey en het JCK in het Joods Museum bezocht. Poeriemfeestjes zijn doorgaans niet zo aan mij besteed – ik heb niet veel op met verkleden – maar wanneer het een controversieel partijtje is, ben ik van de partij. Niets zo spannend als tegendraadse feestjes. Maar tot mijn teleurstelling bleek er bij aankomst weinig controversieels aan de party te zijn. Wat ik aantrof was een groep verklede mensen, de een als beer en de ander als koning. Twee vrouwen hadden een snor en baard opgeplakt. Er was kiesjeliesj in overvloed, en in het Kindermuseum kon je hamansoren bakken. Er waren rondleidingen door de tijdelijke tentoonstelling Sex: Jewish positions en er was een optreden van een ‘drag king’, een vrouw die zich masculien had gekleed. Dat laatste is in het dagelijks leven misschien iets wat menigeen de wenkbrauwen doet fronsen, maar op Poeriem komt het mij vrij gewoontjes voor. Bij het Poeriemsjpiel dat ik als kind in de LJG altijd zag, gingen mannen en vrouwen continu als het andere geslacht verkleed.
Ik heb me wel vermaakt hoor, zeker. En het was mooi te horen dat de bezoekers het zo naar hun zin hadden. En mensen te spreken die zo blij waren dat er een Poeriemfeest georganiseerd werd waar zij zich welkom voelden. Maar ik geef niet op. Bij het volgende vermeend controversiële feestje ben ik graag weer van de partij.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 28 maart 2025.
Lieve Pap,
Vanaf het moment dat de maand Adar ingaat, vermeerderen we in vreugde, zeggen ze. En wij hebben het maar over de Sjoa met z’n tweeën. Je begrijpt dat ik in het restje Adar dat we nog hebben ervoor kies het niet nóg eens over de Sjoa te hebben. Maar juist over Poeriem, zoals het hoort.
In één van mijn eerdere brieven schreef ik je over een boek uit de Bibliotheca Rosenthaliana dat door de Portugese rabbijnen in Amsterdam een tijdje verboden is geweest. Niets is zo aantrekkelijk als een verboden boek, schreef ik toen. En dat meen ik. In New York hadden boekwinkels naast de tafel met recent verschenen literatuur en eentje met aanbiedingen, ook een tafel met verboden boeken. Een knipoog, natuurlijk, naar de conservatieve stromingen in Amerika die proberen – en er in toenemende mate in slagen – boeken op scholen te verbieden met thema’s als liefde tussen mensen van gelijk geslacht of genderdysforie.
Ik kan mijn opwinding niet bedwingen zodra ik zo’n tafel zie. Alle andere loop ik voorbij, recht op de verboden vruchten af. Misschien ben ik wel een beetje een ramptoerist of ga ik goed op controverses. Wie zal het zeggen. Maar de teleurstelling bij het bereiken van zo’n uitstalling is altijd groot. De werken die er liggen zijn namelijk allesbehalve spannend of controversieel. Het zijn doodnormale boeken, zoals De vliegeraar van Khaled Hosseini of The color purple van Alice Walker. Mooie boeken, vast en zeker. Maar lang niet zo spannend als de tafel van verboden teksten doet vermoeden.
Eenzelfde deceptie beleefde ik toen ik vorige week het Poeriemfeestje van Oy Vey en het JCK in het Joods Museum bezocht. Poeriemfeestjes zijn doorgaans niet zo aan mij besteed – ik heb niet veel op met verkleden – maar wanneer het een controversieel partijtje is, ben ik van de partij. Niets zo spannend als tegendraadse feestjes. Maar tot mijn teleurstelling bleek er bij aankomst weinig controversieels aan de party te zijn. Wat ik aantrof was een groep verklede mensen, de een als beer en de ander als koning. Twee vrouwen hadden een snor en baard opgeplakt. Er was kiesjeliesj in overvloed, en in het Kindermuseum kon je hamansoren bakken. Er waren rondleidingen door de tijdelijke tentoonstelling Sex: Jewish positions en er was een optreden van een ‘drag king’, een vrouw die zich masculien had gekleed. Dat laatste is in het dagelijks leven misschien iets wat menigeen de wenkbrauwen doet fronsen, maar op Poeriem komt het mij vrij gewoontjes voor. Bij het Poeriemsjpiel dat ik als kind in de LJG altijd zag, gingen mannen en vrouwen continu als het andere geslacht verkleed.
Ik heb me wel vermaakt hoor, zeker. En het was mooi te horen dat de bezoekers het zo naar hun zin hadden. En mensen te spreken die zo blij waren dat er een Poeriemfeest georganiseerd werd waar zij zich welkom voelden. Maar ik geef niet op. Bij het volgende vermeend controversiële feestje ben ik graag weer van de partij.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 28 maart 2025.
zaterdag 15 maart 2025
Brief aan Asjer, 14 maart 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Zwijgen, het er alleen terloops over hebben, dat is in mijn ogen typisch iets voor de eerste generatie, de generatie van mijn ouders, die de Sjoa aan den lijve hebben ondervonden. Na het lezen van jouw brief ben ik daaraan gaan twijfelen. Heb ik op dit punt het gedrag van mijn ouders gekopieerd? Heb ik naar Kimberley en jou ook altijd gezwegen? Vermijdt de tweede generatie dit lastige onderwerp op dezelfde manier?
Van het oorlogsverleden van mijn ouders ken ik eigenlijk alleen flarden. Zij waren beiden geen ‘vertellers’. En ik heb, eerlijk gezegd, nooit durven doorvragen.
Van mijn moeder begreep ik wel eens het een en ander omdat zij haar leven lang kwaad is gebleven op haar niet-Joodse oom D. in Doesburg. Zij zat daar, samen met haar moeder (mijn oma) ondergedoken en D. heeft ze op enig moment op straat gezet. Midden in de oorlog! Ze hebben allemaal overleefd, ook oom D. en tante B. Zij waren de enige familie die mijn oma na de oorlog nog had, dus we gingen daar in mijn jeugd wel eens op bezoek. De spanning die er dan heerste, daar kun je je geen voorstelling van maken. Ik zal je daar nog wel eens uitvoeriger over vertellen, dat leent zich niet voor een brief als deze.
Voor het verhaal van mijn vader geldt hetzelfde. Ik bedoel: ik ben in de stellige overtuiging dat jij en je zus alles weten wat ik weet. Jullie kennen toch ook dat filmpje dat een paar jaar geleden over onderduikers in Baarn gemaakt is? Daarin vertel ik opa’s verhaal, voor zover ik dat ken.
We zitten trouwens helemaal op één lijn – dat is niet altijd het geval 😊 – als het gaat over de mate waarin we de Sjoa ons leven laten beïnvloeden. Die invloed is er, uiteraard, en die bepaalt voor een deel onze Joodse identiteit. Voor een klein deel wat mij betreft. En ja, ik ‘doseer’ ook wat ik tot mij neem, hoeveel ik over de Sjoa lees, wat ik wel en niet wil zien. Ik weiger mijn leven door de Sjoa te laten bepalen.
Misschien ben ik daarom ook nooit naar Auschwitz of andere kampen geweest. Ik heb altijd geroepen dat ik me zonder een bezoek aan de plekken waar de hel op aarde is neergedaald, ook een goed beeld kan vormen van wat zich daar afspeelde. Misschien zit ik ernaast, dat zou kunnen. En waarschijnlijk heb jij gelijk en wil ik zo’n reis ook niet maken uit zelfbescherming.
Vorige week overleed Dieuwertje Blok. Alle media stonden daar uitgebreid bij stil. Terecht. Haar Joodse identiteit – op zich wel grappig: Dieuwertje wordt niet door iedereen Joods genoemd, maar als iemand met een Joodse moeder – kwam ook vaak ter sprake. Bij één van de tv-programma’s zag ik haar zus Tessel, die over hun Joodse moeder en hun gezin vertelde: “Bijna haar hele familie was uitgemoord, en daar werd wel over gepraat, maar zonder dat het een last op onze schouders opleverde. We waren zeker geen tweedegeneratie oorlogsslachtoffers.” Ik help het haar hopen, maar ik denk inmiddels te weten dat dat een utopie is.
Zo. Wat mij betreft schrijven we nu minstens een jaar lang niet meer over de Sjoa. Dajeenoe!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 maart 2025.
Lieve Asjer,
Zwijgen, het er alleen terloops over hebben, dat is in mijn ogen typisch iets voor de eerste generatie, de generatie van mijn ouders, die de Sjoa aan den lijve hebben ondervonden. Na het lezen van jouw brief ben ik daaraan gaan twijfelen. Heb ik op dit punt het gedrag van mijn ouders gekopieerd? Heb ik naar Kimberley en jou ook altijd gezwegen? Vermijdt de tweede generatie dit lastige onderwerp op dezelfde manier?
Van het oorlogsverleden van mijn ouders ken ik eigenlijk alleen flarden. Zij waren beiden geen ‘vertellers’. En ik heb, eerlijk gezegd, nooit durven doorvragen.
Van mijn moeder begreep ik wel eens het een en ander omdat zij haar leven lang kwaad is gebleven op haar niet-Joodse oom D. in Doesburg. Zij zat daar, samen met haar moeder (mijn oma) ondergedoken en D. heeft ze op enig moment op straat gezet. Midden in de oorlog! Ze hebben allemaal overleefd, ook oom D. en tante B. Zij waren de enige familie die mijn oma na de oorlog nog had, dus we gingen daar in mijn jeugd wel eens op bezoek. De spanning die er dan heerste, daar kun je je geen voorstelling van maken. Ik zal je daar nog wel eens uitvoeriger over vertellen, dat leent zich niet voor een brief als deze.
Voor het verhaal van mijn vader geldt hetzelfde. Ik bedoel: ik ben in de stellige overtuiging dat jij en je zus alles weten wat ik weet. Jullie kennen toch ook dat filmpje dat een paar jaar geleden over onderduikers in Baarn gemaakt is? Daarin vertel ik opa’s verhaal, voor zover ik dat ken.
We zitten trouwens helemaal op één lijn – dat is niet altijd het geval 😊 – als het gaat over de mate waarin we de Sjoa ons leven laten beïnvloeden. Die invloed is er, uiteraard, en die bepaalt voor een deel onze Joodse identiteit. Voor een klein deel wat mij betreft. En ja, ik ‘doseer’ ook wat ik tot mij neem, hoeveel ik over de Sjoa lees, wat ik wel en niet wil zien. Ik weiger mijn leven door de Sjoa te laten bepalen.
Misschien ben ik daarom ook nooit naar Auschwitz of andere kampen geweest. Ik heb altijd geroepen dat ik me zonder een bezoek aan de plekken waar de hel op aarde is neergedaald, ook een goed beeld kan vormen van wat zich daar afspeelde. Misschien zit ik ernaast, dat zou kunnen. En waarschijnlijk heb jij gelijk en wil ik zo’n reis ook niet maken uit zelfbescherming.
Vorige week overleed Dieuwertje Blok. Alle media stonden daar uitgebreid bij stil. Terecht. Haar Joodse identiteit – op zich wel grappig: Dieuwertje wordt niet door iedereen Joods genoemd, maar als iemand met een Joodse moeder – kwam ook vaak ter sprake. Bij één van de tv-programma’s zag ik haar zus Tessel, die over hun Joodse moeder en hun gezin vertelde: “Bijna haar hele familie was uitgemoord, en daar werd wel over gepraat, maar zonder dat het een last op onze schouders opleverde. We waren zeker geen tweedegeneratie oorlogsslachtoffers.” Ik help het haar hopen, maar ik denk inmiddels te weten dat dat een utopie is.
Zo. Wat mij betreft schrijven we nu minstens een jaar lang niet meer over de Sjoa. Dajeenoe!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 maart 2025.
vrijdag 7 maart 2025
Brief van Asjer, 28 februari 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
Volgende week is het zover. Dan vertrek ik met een reis naar Auschwitz. Het is voor de eerste keer dat ik een bezoek breng. Toegegeven, het stond niet bovenaan m’n lijstje. Maar toen ik de vraag kreeg om samen met een imam een groep Haagse jongeren te begeleiden, was dat iets waar ik geen nee tegen kon zeggen.
Men zegt vaak dat iedereen Auschwitz een keer bezocht moet hebben. Ik heb daar nooit zo in geloofd. Volgens mij red ik het prima zonder. Heb ik de beelden van het kamp niet nodig om mezelf van de verschrikkingen die zich daar afspeelden bewust te maken. En toch ben ik benieuwd wat het met een mens doet om daar te zijn. Met mijzelf, maar ook met de jongeren. Misschien is het wel een levensveranderende ervaring. Dat veronderstellen we in ieder geval wanneer we zeggen dat we daders van antisemitisme een bezoek aan Auschwitz zouden moeten laten brengen. Alsof iets wat je daar te zien krijgt ontegenzeggelijk je wereldbeeld verandert. We gaan het zien.
Kim is ooit geweest met de March of the Living. Jij hebt de reis nooit gemaakt, toch? Dat is ongetwijfeld bewust. Maar heb je nooit overwogen om te gaan? Of is het een vorm van zelfbescherming om zo’n reis niet te willen maken? Gek eigenlijk, dat we het daar nooit over hebben gehad.
En weet je wat ook gek is? Nu de reis dichterbij komt, ben ik ook wat meer gaan nadenken over het oorlogsverleden van oma en opa. En besefte ik dat ik daar eigenlijk bar weinig van weet. Wat flarden hier en daar. Dat opa ondergedoken heeft gezeten in Baarn, maar waar zat oma eigenlijk? Iets met een huis van een familielid waar ze weg werden gestuurd. Het verraad van een onderduikadres waar ze nog maar net weg waren. Overdag plat moeten liggen in een soort kruipruimte. Flarden waarvan ik niet eens zeker weet of zij dat echt hebben meegemaakt, of dat ik scènes uit boeken van Ida Vos in mijn geheugen heb geprent als gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Ik meen best wat kennis te hebben over de geschiedenis van de Sjoa. Maar kennis over ons eigen familieverhaal heb ik blijkbaar nauwelijks.
Misschien is dat wel mijn eigen schuld. In de interviews die Ronit Palache heeft gedaan voor de podcast Joods (over) leven stelt zij regelmatig de vraag aan geïnterviewden of zij hun jodendom los kunnen zien van de Sjoa. Nee, is dan steevast het antwoord. Die (overgedragen) herinnering blijkt ook anno 2025 ontzettend dominant. En ik weiger daaraan toe te geven. Dat doe ik bewust, door mijzelf grenzen op te leggen. Een maximumaantal boeken dat ik per jaar mag lezen over de Sjoa, niet alle herdenkingen afgaan en met opzet andere Joodse ervaringen opdoen. Anders raak je voor je het weet bedolven onder die herinnering aan de Sjoa en ik geloof niet dat iemand daar iets aan heeft. Maar als dat ertoe heeft geleid dat ik de verhalen van oma en opa niet eens ken, misschien schiet ik dan wel te veel door. Vertel je me erover wanneer ik weer terug ben?
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 28 februari 2025.
Lieve Pap,
Volgende week is het zover. Dan vertrek ik met een reis naar Auschwitz. Het is voor de eerste keer dat ik een bezoek breng. Toegegeven, het stond niet bovenaan m’n lijstje. Maar toen ik de vraag kreeg om samen met een imam een groep Haagse jongeren te begeleiden, was dat iets waar ik geen nee tegen kon zeggen.
Men zegt vaak dat iedereen Auschwitz een keer bezocht moet hebben. Ik heb daar nooit zo in geloofd. Volgens mij red ik het prima zonder. Heb ik de beelden van het kamp niet nodig om mezelf van de verschrikkingen die zich daar afspeelden bewust te maken. En toch ben ik benieuwd wat het met een mens doet om daar te zijn. Met mijzelf, maar ook met de jongeren. Misschien is het wel een levensveranderende ervaring. Dat veronderstellen we in ieder geval wanneer we zeggen dat we daders van antisemitisme een bezoek aan Auschwitz zouden moeten laten brengen. Alsof iets wat je daar te zien krijgt ontegenzeggelijk je wereldbeeld verandert. We gaan het zien.
Kim is ooit geweest met de March of the Living. Jij hebt de reis nooit gemaakt, toch? Dat is ongetwijfeld bewust. Maar heb je nooit overwogen om te gaan? Of is het een vorm van zelfbescherming om zo’n reis niet te willen maken? Gek eigenlijk, dat we het daar nooit over hebben gehad.
En weet je wat ook gek is? Nu de reis dichterbij komt, ben ik ook wat meer gaan nadenken over het oorlogsverleden van oma en opa. En besefte ik dat ik daar eigenlijk bar weinig van weet. Wat flarden hier en daar. Dat opa ondergedoken heeft gezeten in Baarn, maar waar zat oma eigenlijk? Iets met een huis van een familielid waar ze weg werden gestuurd. Het verraad van een onderduikadres waar ze nog maar net weg waren. Overdag plat moeten liggen in een soort kruipruimte. Flarden waarvan ik niet eens zeker weet of zij dat echt hebben meegemaakt, of dat ik scènes uit boeken van Ida Vos in mijn geheugen heb geprent als gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Ik meen best wat kennis te hebben over de geschiedenis van de Sjoa. Maar kennis over ons eigen familieverhaal heb ik blijkbaar nauwelijks.
Misschien is dat wel mijn eigen schuld. In de interviews die Ronit Palache heeft gedaan voor de podcast Joods (over) leven stelt zij regelmatig de vraag aan geïnterviewden of zij hun jodendom los kunnen zien van de Sjoa. Nee, is dan steevast het antwoord. Die (overgedragen) herinnering blijkt ook anno 2025 ontzettend dominant. En ik weiger daaraan toe te geven. Dat doe ik bewust, door mijzelf grenzen op te leggen. Een maximumaantal boeken dat ik per jaar mag lezen over de Sjoa, niet alle herdenkingen afgaan en met opzet andere Joodse ervaringen opdoen. Anders raak je voor je het weet bedolven onder die herinnering aan de Sjoa en ik geloof niet dat iemand daar iets aan heeft. Maar als dat ertoe heeft geleid dat ik de verhalen van oma en opa niet eens ken, misschien schiet ik dan wel te veel door. Vertel je me erover wanneer ik weer terug ben?
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 28 februari 2025.
dinsdag 18 februari 2025
Brief aan Asjer, 14 februari 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Het valt me op dat we het in onze brieven de laatste tijd vaak over dromen hebben. En daarmee, voor mijn gevoel, ook over hoop. Ik begin er nu ook weer over, het is gewoon ontzettend belangrijk.
Niet alleen belangrijk, ook noodzakelijk. Zeker in deze tijd. En dat valt niet mee. Ik merk aan mezelf dat ik er steeds meer moeite voor moet doen om me los te maken van alle negatieve berichtgeving. Misschien is negatief niet het goede woord: ik kan niet altijd ontkennen dat de berichtgeving inhoudelijk klopt. Maar dat wil niet zeggen dat we er als Joodse gemeenschap én als Joodse individuen iets mee opschieten. Negativisme brengt ons niet verder.
Sterker nog, als ik het op mezelf betrek: als ik niet zou durven geloven in een mooie toekomst voor ons Joden, als ik daar niet van durf te dromen, wat zou dat hele jodendom voor mij dan voor zin hebben? Maar zo zit ik, zoals je weet, niet in elkaar. Die toekomst is er!
Jij eindigde je brief vorige week met een paar zinnen die mij uit het hart gegrepen zijn. Je schreef over “plekken in Joods Nederland die voor alle Joden toegankelijk zijn, waar we zonder bonje samen Joods kunnen zijn, niet alleen voor een potje voetbal, maar ook om te lernen en te davvenen.” En dat je denkt dat zo’n droom realistischer is dan die op het eerste gezicht lijkt.
Vlak nadat ik jouw brief gelezen had, zag ik in het NIW de column van rabbijn Yanki Jacobs. Hij doet een oproep aan bestuurlijk orthodox-Joods Nederland om met een toekomstplan te komen. Hij haalt het recente demografisch onderzoek aan en vraagt zich af: “Wat doen we met deze cijfers? Laten we ze voor wat ze zijn, of vormen ze de basis voor nieuw beleid?” Hij benoemt de terreinen waarop hij dat nieuwe beleid zou willen zien: betrokkenheid van de achterban, zowel religieus als cultureel, het stimuleren van een diepere band tussen de mensen en de lokale kehilot, het ondersteunen van Joods leven en toegankelijker maken van Joods begraven.
Ik heb Yanki hoog zitten. Een jonge rabbijn met visie. In de loop van dit jaar krijg jij – met Gods hulp – je semicha en ben je rabbijn. Ik denk dat Yanki en jij tegen die tijd echt eens een kop koffie moeten drinken. Niet één keer, maar wat vaker dan dat. Twee jonge rabbijnen met visie, de een weliswaar orthodox en de ander liberaal, die moeten over de toekomst van Joods Nederland kunnen praten. En daar moet iets uit kunnen komen. Misschien moet jij je droom iets bijstellen. Misschien is samen davvenen voor dit moment iets te hoog gegrepen, hoewel dat in de toekomst ook zou moeten kunnen. Begin maar met samen lernen, dat noemde je in je brief ook. Misschien kun je een deel van je dromen waarmaken. Hoe mooi zou dat zijn?
In de Joodse traditie zijn dromen belangrijk, zowel in religieuze als in seculiere teksten. Is het erg misplaatst als ik hier de uitspraak van Theodor Herzl in zijn boek Der Judenstaat parafraseer? "Als jij het wilt, is het geen droom."
Het is al laat. Ik ga slapen. En dromen van een mooie Joodse toekomst, in Israël, maar zeker ook voor ons, Nederlandse Joden.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 februari 2025.
Lieve Asjer,
Het valt me op dat we het in onze brieven de laatste tijd vaak over dromen hebben. En daarmee, voor mijn gevoel, ook over hoop. Ik begin er nu ook weer over, het is gewoon ontzettend belangrijk.
Niet alleen belangrijk, ook noodzakelijk. Zeker in deze tijd. En dat valt niet mee. Ik merk aan mezelf dat ik er steeds meer moeite voor moet doen om me los te maken van alle negatieve berichtgeving. Misschien is negatief niet het goede woord: ik kan niet altijd ontkennen dat de berichtgeving inhoudelijk klopt. Maar dat wil niet zeggen dat we er als Joodse gemeenschap én als Joodse individuen iets mee opschieten. Negativisme brengt ons niet verder.
Sterker nog, als ik het op mezelf betrek: als ik niet zou durven geloven in een mooie toekomst voor ons Joden, als ik daar niet van durf te dromen, wat zou dat hele jodendom voor mij dan voor zin hebben? Maar zo zit ik, zoals je weet, niet in elkaar. Die toekomst is er!
Jij eindigde je brief vorige week met een paar zinnen die mij uit het hart gegrepen zijn. Je schreef over “plekken in Joods Nederland die voor alle Joden toegankelijk zijn, waar we zonder bonje samen Joods kunnen zijn, niet alleen voor een potje voetbal, maar ook om te lernen en te davvenen.” En dat je denkt dat zo’n droom realistischer is dan die op het eerste gezicht lijkt.
Vlak nadat ik jouw brief gelezen had, zag ik in het NIW de column van rabbijn Yanki Jacobs. Hij doet een oproep aan bestuurlijk orthodox-Joods Nederland om met een toekomstplan te komen. Hij haalt het recente demografisch onderzoek aan en vraagt zich af: “Wat doen we met deze cijfers? Laten we ze voor wat ze zijn, of vormen ze de basis voor nieuw beleid?” Hij benoemt de terreinen waarop hij dat nieuwe beleid zou willen zien: betrokkenheid van de achterban, zowel religieus als cultureel, het stimuleren van een diepere band tussen de mensen en de lokale kehilot, het ondersteunen van Joods leven en toegankelijker maken van Joods begraven.
Ik heb Yanki hoog zitten. Een jonge rabbijn met visie. In de loop van dit jaar krijg jij – met Gods hulp – je semicha en ben je rabbijn. Ik denk dat Yanki en jij tegen die tijd echt eens een kop koffie moeten drinken. Niet één keer, maar wat vaker dan dat. Twee jonge rabbijnen met visie, de een weliswaar orthodox en de ander liberaal, die moeten over de toekomst van Joods Nederland kunnen praten. En daar moet iets uit kunnen komen. Misschien moet jij je droom iets bijstellen. Misschien is samen davvenen voor dit moment iets te hoog gegrepen, hoewel dat in de toekomst ook zou moeten kunnen. Begin maar met samen lernen, dat noemde je in je brief ook. Misschien kun je een deel van je dromen waarmaken. Hoe mooi zou dat zijn?
In de Joodse traditie zijn dromen belangrijk, zowel in religieuze als in seculiere teksten. Is het erg misplaatst als ik hier de uitspraak van Theodor Herzl in zijn boek Der Judenstaat parafraseer? "Als jij het wilt, is het geen droom."
Het is al laat. Ik ga slapen. En dromen van een mooie Joodse toekomst, in Israël, maar zeker ook voor ons, Nederlandse Joden.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 februari 2025.
vrijdag 14 februari 2025
Brief van Asjer, 7 februari 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
Nadat je vertelde over je bezoek aan Kimberley en Terry in Buckhurst Hill vond ik dat ik ze ook maar eens moest gaan opzoeken. Tijdens de paar dagen dat ik daar was bezochten we een klassieke reform-sjoel – zonder chazzan maar met een koor – en de rabbijn daar kwam mij wel erg bekend voor. Ik bleek hem te hebben ontmoet op een conferentie van de World Union for Progressive Judaism.
Dezelfde ervaring had ik toen ik daarna doorreisde naar Birmingham voor Limmud Festival. Een meerdaags evenement met workshops en lezingen over alle soorten Joodse onderwerpen die je maar kan bedenken. Ook daar kwam ik weer allerlei mensen tegen: natuurlijk enkele mensen uit Nederland maar ook uit Amerika, Israël en Engeland. Het blijft bijzonder dat je naar een ander land kan reizen en daar dan toch weer mensen tegenkomt die je ergens van kent. De Joodse wereld voelt soms aan als een klein dorp.
Limmud was fantastisch. Het ene moment volgde ik een sessie van iemand die een Joods bordspel maakt en zich daar gaandeweg met allerlei ethische dilemma’s geconfronteerd zag. Hij vond het toch wat problematisch wanneer je zijn spel – waarbij je in de huid kruipt van een Joodse handelaar in het vestigingsgebied van het 19e-eeuwse Rusland – zou kunnen winnen door zoveel mogelijk geld te verzamelen, iets dat in andere bordspellen heel gebruikelijk is. En wat te doen met de verschrikkelijke pogroms die zich eind 19e eeuw in Rusland voordeden? Kan je die gewoon opnemen als een action card in het spel, of is het toch wat ongevoelig om zulke wrede historische gebeurtenissen terug te brengen tot een simpel spelelement?
Maar wat misschien nog wel het leukste is van Limmud, is dat er zoveel verschillende soorten Joden op afkomen. Van orthodox tot seculier, liberaal, reform, conservative en noem maar op. Door de dag heen worden er diensten georganiseerd door al die verschillende groepen en je kan kiezen wat je wilt. Maar bij de sessies, tijdens het eten, in de wandelgangen en ’s avonds aan de bar loopt alles en iedereen door elkaar. De sprekers krijgen er geen titels, alleen een voor- en achternaam. Zo voorkom je dat iemand die rabbijn is bij de ene club maar niet als zodanig erkend wordt door de andere club, uit principe niet met die rabbijnentitel wordt aangesproken. Van zo’n regel kan je vinden wat je wilt, het maakt het in ieder geval mogelijk dat er een gigantisch Joods evenement is waar bijna 2.000 Joden van allerlei achtergronden samen leren en samen optrekken.
Het deed mij een beetje denken aan mijn tijd in New York. Ook daar was ik in het bijzonder gecharmeerd van de Joodse instituties die zich post-denominational noemen, die zich niets aantrekken van de indeling in verschillende Joodse groepen. Samen met een aantal andere Nederlandse deelnemers vroeg ik mij hardop af wat er in Nederland voor nodig zou zijn om dat te bewerkstelligen. Volgens mij zijn we in Nederland ook toe aan meer plekken die voor alle Joden toegankelijk zijn. Waar we zonder bonje samen Joods kunnen zijn. En dan niet alleen voor een potje voetbal, maar ook om te lernen of te davvenen. Je merkt het, je laatste brief heeft mij nog niet van het dromen afgebracht. Maar ergens denk ik dat deze droom realistischer is dan die op het eerste gezicht lijkt.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 februari 2025.
Lieve Pap,
Nadat je vertelde over je bezoek aan Kimberley en Terry in Buckhurst Hill vond ik dat ik ze ook maar eens moest gaan opzoeken. Tijdens de paar dagen dat ik daar was bezochten we een klassieke reform-sjoel – zonder chazzan maar met een koor – en de rabbijn daar kwam mij wel erg bekend voor. Ik bleek hem te hebben ontmoet op een conferentie van de World Union for Progressive Judaism.
Dezelfde ervaring had ik toen ik daarna doorreisde naar Birmingham voor Limmud Festival. Een meerdaags evenement met workshops en lezingen over alle soorten Joodse onderwerpen die je maar kan bedenken. Ook daar kwam ik weer allerlei mensen tegen: natuurlijk enkele mensen uit Nederland maar ook uit Amerika, Israël en Engeland. Het blijft bijzonder dat je naar een ander land kan reizen en daar dan toch weer mensen tegenkomt die je ergens van kent. De Joodse wereld voelt soms aan als een klein dorp.
Limmud was fantastisch. Het ene moment volgde ik een sessie van iemand die een Joods bordspel maakt en zich daar gaandeweg met allerlei ethische dilemma’s geconfronteerd zag. Hij vond het toch wat problematisch wanneer je zijn spel – waarbij je in de huid kruipt van een Joodse handelaar in het vestigingsgebied van het 19e-eeuwse Rusland – zou kunnen winnen door zoveel mogelijk geld te verzamelen, iets dat in andere bordspellen heel gebruikelijk is. En wat te doen met de verschrikkelijke pogroms die zich eind 19e eeuw in Rusland voordeden? Kan je die gewoon opnemen als een action card in het spel, of is het toch wat ongevoelig om zulke wrede historische gebeurtenissen terug te brengen tot een simpel spelelement?
Maar wat misschien nog wel het leukste is van Limmud, is dat er zoveel verschillende soorten Joden op afkomen. Van orthodox tot seculier, liberaal, reform, conservative en noem maar op. Door de dag heen worden er diensten georganiseerd door al die verschillende groepen en je kan kiezen wat je wilt. Maar bij de sessies, tijdens het eten, in de wandelgangen en ’s avonds aan de bar loopt alles en iedereen door elkaar. De sprekers krijgen er geen titels, alleen een voor- en achternaam. Zo voorkom je dat iemand die rabbijn is bij de ene club maar niet als zodanig erkend wordt door de andere club, uit principe niet met die rabbijnentitel wordt aangesproken. Van zo’n regel kan je vinden wat je wilt, het maakt het in ieder geval mogelijk dat er een gigantisch Joods evenement is waar bijna 2.000 Joden van allerlei achtergronden samen leren en samen optrekken.
Het deed mij een beetje denken aan mijn tijd in New York. Ook daar was ik in het bijzonder gecharmeerd van de Joodse instituties die zich post-denominational noemen, die zich niets aantrekken van de indeling in verschillende Joodse groepen. Samen met een aantal andere Nederlandse deelnemers vroeg ik mij hardop af wat er in Nederland voor nodig zou zijn om dat te bewerkstelligen. Volgens mij zijn we in Nederland ook toe aan meer plekken die voor alle Joden toegankelijk zijn. Waar we zonder bonje samen Joods kunnen zijn. En dan niet alleen voor een potje voetbal, maar ook om te lernen of te davvenen. Je merkt het, je laatste brief heeft mij nog niet van het dromen afgebracht. Maar ergens denk ik dat deze droom realistischer is dan die op het eerste gezicht lijkt.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 februari 2025.
vrijdag 27 december 2024
Brief aan Asjer, 20 december 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Je zus vroeg me om je een knuffel te geven. Dat doe ik bij deze, de echte fysieke komt nog wel. Het was fijn om Kimberley en Terry weer te zien. We spreken elkaar vaak via Facetime, maar dat is toch niet hetzelfde als een paar dagen samen optrekken.
We hadden bovendien hun nieuwe huis in Buckhurst Hill nog niet gezien. Ze wonen leuk, niet meer in Londen zelf, maar net erbuiten, in het graafschap Essex. Buckhurst Hill is, met ruim 11.000 inwoners, vrij klein. Qua grootte te vergelijken met een stadje als Doesburg. Het centrum van Buckhurst Hill bestaat uit één, niet te lange winkelstraat. Joods leven had ik daar eigenlijk niet verwacht. Maar ja: van de 300.000 Joden in Engeland woont ongeveer de helft buiten Londen ... Toch was ik verrast toen Kimberley, bij het boodschappen doen in de Waitrose, de lokale supermarkt, vroeg “wil je Bamba?” Ze wees op een groot schap met kosjere en Israëlische producten.
Ken je die grap over leven op Mars? Op een enigszins vage foto blijkt het eerste gebouw op deze niet bewoonbare planeet een Chabad House te zijn. Daar moest ik aan denken toen ik zondagochtend in m’n eentje een stuk ging wandelen en een groot bord ‘Chanuka shop now open’ zag. Daarnaast, je raadt het al, het Chabad House in Buckhurst Hill. Nou, je moet binnenkort de oversteek maar eens maken en zelf gaan kijken.
Ik wil het nog even met je hebben over het Joodse leven hier in Nederland. In deze voor ons, Joden, niet altijd even makkelijke tijd, wil ik bewust focussen op lichtpuntjes. Daar schreef ik je vorige keer al over. Dat lukte me laatst heel goed toen ik in Het Parool een interview las met rabbijn Hans Groenewoudt. Ik ken hem niet of nauwelijks. Ik weet natuurlijk dat hij de rabbijn van de Bankraskerk-sjoel is. En ik heb hem wel eens ontmoet bij een bar mitswa. Eerlijk gezegd stond hij niet op mijn netvlies als iemand die tegen de stroom durft in te roeien. Daar zat ik flink mis.
Om te beginnen geeft Groenewoudt een eenvoudige en duidelijke definitie van antisemitisme: “Discriminatie betekent dat je iemand anders behandelt dan een ander, in dezelfde situatie … Zodra je Joden, of christenen, of homo’s in gelijke situaties anders behandelt dan anderen, is dat discriminatie – en bij Joden noemen we dat antisemitisme.” Hier kan ik wat mee.
Even verderop wordt het echt interessant. De interviewer vraagt: “Wat hoort u over antisemitisme op straat?” Groenewoudt’s antwoord: “Als je kijkt naar wat er echt gebeurt, dan valt het allemaal wel mee. Ik hoor van mensen uit mijn gemeenschap: ‘Mij gebeurt niets op straat, maar ik hoorde van de vriendin van een buurvrouw dat …’ Zo gaat dat heel vaak.” Hij vervolgt zijn antwoord met: “Mijn tandarts zit op de Haarlemmerstraat, daar ga ik gewoon heen met keppel en al. En er gebeurt niets.”
Vervolgens wil de interviewer weten of Groenewoudt dat ook tegen de mensen in zijn gemeenschap zegt. “Ja,” is het antwoord, “maar die boodschap willen ze nu nog niet horen. Dat willen ze ooit wel horen, daar geloof ik in. Met angst werkt het zo: als het er eenmaal is, krijg je het heel moeilijk weg. Neem de beveiliging van Joodse gebouwen en scholen. Overal waar ik kom, word ik bewaakt. Ik vind dat helemaal niet nodig. Maar het zal nooit meer veranderen, want niemand gaat verantwoordelijkheid nemen als het eens fout gaat.”
Lees het hele interview maar eens, Asjer, het is vast nog wel online te vinden. Ik werd hier zo maar helemaal blij van.
Jij zou willen dat in Joods Nederland wat meer serieus gedroomd zou worden, schreef je vorige keer. Dat begrijp ik heel goed. Maar we hebben ook realisten nodig om ons een stap verder te brengen. Realisten zoals rabbijn Groenewoudt.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 20 december 2024.
Lieve Asjer,
Je zus vroeg me om je een knuffel te geven. Dat doe ik bij deze, de echte fysieke komt nog wel. Het was fijn om Kimberley en Terry weer te zien. We spreken elkaar vaak via Facetime, maar dat is toch niet hetzelfde als een paar dagen samen optrekken.
We hadden bovendien hun nieuwe huis in Buckhurst Hill nog niet gezien. Ze wonen leuk, niet meer in Londen zelf, maar net erbuiten, in het graafschap Essex. Buckhurst Hill is, met ruim 11.000 inwoners, vrij klein. Qua grootte te vergelijken met een stadje als Doesburg. Het centrum van Buckhurst Hill bestaat uit één, niet te lange winkelstraat. Joods leven had ik daar eigenlijk niet verwacht. Maar ja: van de 300.000 Joden in Engeland woont ongeveer de helft buiten Londen ... Toch was ik verrast toen Kimberley, bij het boodschappen doen in de Waitrose, de lokale supermarkt, vroeg “wil je Bamba?” Ze wees op een groot schap met kosjere en Israëlische producten.
Ken je die grap over leven op Mars? Op een enigszins vage foto blijkt het eerste gebouw op deze niet bewoonbare planeet een Chabad House te zijn. Daar moest ik aan denken toen ik zondagochtend in m’n eentje een stuk ging wandelen en een groot bord ‘Chanuka shop now open’ zag. Daarnaast, je raadt het al, het Chabad House in Buckhurst Hill. Nou, je moet binnenkort de oversteek maar eens maken en zelf gaan kijken.
Ik wil het nog even met je hebben over het Joodse leven hier in Nederland. In deze voor ons, Joden, niet altijd even makkelijke tijd, wil ik bewust focussen op lichtpuntjes. Daar schreef ik je vorige keer al over. Dat lukte me laatst heel goed toen ik in Het Parool een interview las met rabbijn Hans Groenewoudt. Ik ken hem niet of nauwelijks. Ik weet natuurlijk dat hij de rabbijn van de Bankraskerk-sjoel is. En ik heb hem wel eens ontmoet bij een bar mitswa. Eerlijk gezegd stond hij niet op mijn netvlies als iemand die tegen de stroom durft in te roeien. Daar zat ik flink mis.
Om te beginnen geeft Groenewoudt een eenvoudige en duidelijke definitie van antisemitisme: “Discriminatie betekent dat je iemand anders behandelt dan een ander, in dezelfde situatie … Zodra je Joden, of christenen, of homo’s in gelijke situaties anders behandelt dan anderen, is dat discriminatie – en bij Joden noemen we dat antisemitisme.” Hier kan ik wat mee.
Even verderop wordt het echt interessant. De interviewer vraagt: “Wat hoort u over antisemitisme op straat?” Groenewoudt’s antwoord: “Als je kijkt naar wat er echt gebeurt, dan valt het allemaal wel mee. Ik hoor van mensen uit mijn gemeenschap: ‘Mij gebeurt niets op straat, maar ik hoorde van de vriendin van een buurvrouw dat …’ Zo gaat dat heel vaak.” Hij vervolgt zijn antwoord met: “Mijn tandarts zit op de Haarlemmerstraat, daar ga ik gewoon heen met keppel en al. En er gebeurt niets.”
Vervolgens wil de interviewer weten of Groenewoudt dat ook tegen de mensen in zijn gemeenschap zegt. “Ja,” is het antwoord, “maar die boodschap willen ze nu nog niet horen. Dat willen ze ooit wel horen, daar geloof ik in. Met angst werkt het zo: als het er eenmaal is, krijg je het heel moeilijk weg. Neem de beveiliging van Joodse gebouwen en scholen. Overal waar ik kom, word ik bewaakt. Ik vind dat helemaal niet nodig. Maar het zal nooit meer veranderen, want niemand gaat verantwoordelijkheid nemen als het eens fout gaat.”
Lees het hele interview maar eens, Asjer, het is vast nog wel online te vinden. Ik werd hier zo maar helemaal blij van.
Jij zou willen dat in Joods Nederland wat meer serieus gedroomd zou worden, schreef je vorige keer. Dat begrijp ik heel goed. Maar we hebben ook realisten nodig om ons een stap verder te brengen. Realisten zoals rabbijn Groenewoudt.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 20 december 2024.
Abonneren op:
Posts (Atom)