In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Het zal je niet verbazen dat ik het roerend met je eens ben wat betreft het gebrek aan menselijkheid dat sinds 7 oktober gemeengoed lijkt te zijn geworden. Je hebt je hoop gevestigd op mijn generatie, schrijf je. Ik wil je niet meer deprimeren dan nodig is, maar laat ik je toch even een klein inkijkje geven in hoe het er in mijn generatie aan toe gaat.
Sinds ik terug ben uit New York heb ik een abonnement genomen op de sportschool bij mij in de straat. Niet omdat ik de sportschool nou zo leuk vind, maar omdat mij is verteld dat bewegen gezond is. Je begrijpt dat ik er met enige tegenzin naartoe ga. Om te voorkomen dat mijn abonnement een donatie zou worden, heb ik ervoor gekozen om de dichtstbijzijnde sportschool te kiezen, dan is de kans dat ik ga het grootst.
De sportschool is gewoon een locatie van een keten die door de hele stad zit. Maar nu wil het toeval dat je voor de locatie bij mij om de hoek net een paar tientjes meer betaalt dan voor een willekeurige andere locatie. Waarom? Volgens de website omdat het een ‘community-driven members-only club’ is. Je krijgt hier de ‘royal treatment’. Het is een exclusieve sportschool, want daar houdt mijn generatie van. Exclusiviteit.
Het resultaat? Drie keer per week bevind ik me in de meest dystopische plek van Amsterdam. Waar mensen naar zichzelf in de spiegel staan te kijken terwijl ze hun spieren aanspannen. Of met statiefjes rondlopen waarop hun telefoon staat om zichzelf te filmen terwijl ze oefeningen doen. Dat gaat vervolgens dan op Insta, om de rest van de wereld te laten zien hoe fit en sterk je bent.
Goed, dat is dus mijn sportschool. Maar als je écht hip en exclusief bent, dan ga je niet naar mijn sportschool. Dan ga je naar Saints en Stars. Daar is een work-out een ‘ervaring’, wordt om de één of andere reden overal willekeurig het woord ‘holy’ voor gezet en krijg je een koud doekje voor je gezicht na de les. Naar wat ik heb begrepen gaat het er vooral om gezien te worden. Een soort vijfsterren sportschool voor de crème de la crème van de havermelkelite.
Maar alsof dat nog niet genoeg is kan je nu nog een level hoger scoren. Op Instagram zag ik van de week voorbijkomen dat Saints en Stars een exclusieve avond organiseert waarbij je een sportklasje kan volgen in de Uilenburgersjoel. Want de reguliere Saints en Stars sportschool is natuurlijk alweer wat gewoontjes geworden. En waar ervaar je een gevoel van exclusiviteit tijdens je work-out? In een sjoel natuurlijk.
Het bericht deed even mijn wenkbrauwen fronsen geef ik eerlijk toe. Iets aan het bericht stoort mij. Het is natuurlijk enigszins apart, sporten in een sjoel. Maar zo bijzonder is het ook weer niet dat er religieuze gebouwen worden gebruikt om allerlei verschillende dingen in te organiseren. Paradiso is ook een voormalige kerk en in Leiden zit ook een sportschool in een voormalige kerk. Als dit is wat de Uilenburgersjoel nodig heeft om genoeg financiën binnen te krijgen om de boel draaiende te houden, dan moet dat op zich best kunnen denk ik.
Mijn ergernis zit ‘m erin dat er blijkbaar een sjoel voor nodig is om de exclusieve sportschool nog wat exclusiever te maken. Waarom is de Uilenburgersjoel nou zo’n bijzondere locatie? Omdat er ooit Joden in rondliepen? Joden en jodendom is blijkbaar iets exotisch voor de gemiddelde yup. Kom binnen voor een work-out in de natuurlijke habitat van een uitgestorven diersoort. Het zit me niet helemaal lekker. Het zou toch mooier zijn als we die sjoel kunnen vullen met levende Joden dan met hippe twintigers en dertigers die op zoek zijn naar een exclusieve ervaring. Maar goed, daarvoor moet de sjoel wel door Joden gehuurd worden. Dus hierbij een oproep: huur die ruimte voor je volgende chanoekaviering, sjabbesdiner of Joodse studentenborrel. Want een sjoel hoort niet exclusief te zijn, maar gewoon doodnormaal Joods.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 8 november 2024.
opjehoede
zaterdag 16 november 2024
vrijdag 1 november 2024
Brief aan Asjer, 25 oktober 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
John, goede vriend in Zweden, stuurde me de dag voor Jom Kipoer een geinig gifje: ‘Ik wil mijn excuses aanbieden aan iedereen die ik nog niet heb beledigd. Even geduld, ik kom zo bij je’.
Terwijl ik deze brief begin te schrijven, een paar dagen na Jom Kipoer, moet ik weer aan dat gifje denken. Natuurlijk is het niet mijn intentie om wie dan ook opzettelijk te beledigen, maar er moet me iets van het hart. Iets dat mij niet vrolijk stemt en dat ik graag tegen jou wil aanhouden.
We hebben net de Hoge Feestdagen achter de rug, een periode van inkeer. Naar jezelf kijken dus. Je eigen gedrag langs de meetlat leggen en erkennen dat je fouten hebt gemaakt ten opzichte van anderen. Die fouten durven benoemen en vooral … jezelf voornemen diezelfde fouten niet meer te maken, proberen een iéts beter mens te worden. Ik vind dat zelf ook moeilijk, maar het is belangrijk.
Ik vraag me af hoeveel Joden dit daadwerkelijk doen. Ik vrees dat voor de meesten de beleving van deze dagen niet dieper gaat dan appeltjes-met-honing op Rosj Hasjana, een kwartiertje sjoel tijdens Neila en daarna een gezellige aanbijt. Jij vindt vast dat ik dit niet moet schrijven, dat ik niemand de maat moet nemen, dat iedere Jood zijn of haar jodendom op zijn/haar eigen manier beleeft en daar recht op heeft. Daar heb je gelijk in. Laat ik het daarom uit de sfeer van religie of sjoelbezoek halen.
Al meer dan een jaar hebben wij het dagelijks - bijna ‘uurlijks’ - over 7 oktober. Ik hoef niemand, zeker jou niet, uit te leggen waar mijn loyaliteit ligt. Ik heb verdriet over de verschrikkelijke ramp die Israël is overkomen, over het lijden van zoveel Israëli’s. Ik leef met ze mee.
Hoezeer mijn loyaliteit ook bij Israël ligt, ook het lijden van zoveel mensen ‘aan de andere kant’ gaat mij aan het hart. Of dat nu in Gaza of Libanon is, of waar dan ook. Iedere oorlog veroorzaakt diepe wonden. Ik ken, denk ik, alle argumenten over het onontkoombare van deze oorlog wel. Met een deel van die argumenten ben ik het eens, maar het blijft een feit dat ook bij de vijanden van Israël onschuldige burgers de grootste gruwelen moeten meemaken. Daarbij stilstaan vind ik niet alleen iets menselijks, het is ook typisch Joods. Hebben wij immers niet de opdracht gekregen om ons niet te verheugen over het leed van onze vijand? Leren we in het Pesachverhaal niet dat God ook treurt om de verdrinkingsdood van de Egyptenaren in de Schelfzee?
Als ik het hier over heb, is iedereen dit met me eens. “Natúúrlijk heb ik ook medelijden met die arme Palestijnen.” Hoe vaak heb ik dit het afgelopen jaar niet gehoord? Maar is dat echt gemeend? Ik twijfel bij velen sterk aan de oprechtheid van dit medeleven. Ik geef je een voorbeeld.
Kort voor Soekot is de actie Giro555 gestart. Ik was hier al een tijdje van op de hoogte omdat de liefde van mijn leven, ja, jouw moeder, een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van deze actie. Een actie voor alle getroffenen in deze klote-oorlog, ongeacht in welk land zij leven. Een humanitaire actie.
Nu komt mijn chagrijn. De commentaren van onze mede-Joden op deze actie, op social media en in Whatsappgroepen, is … ik zoek naar woorden, ronduit walgelijk. Ik had niet anders verwacht, maar dat maakt het alleen maar erger. Eigenlijk willen veel Joden niet dat slachtoffers in Gaza of Libanon geholpen worden. Daar komt het op neer. Kunnen we die Pavlov-reactie nou nooit eens uitzetten? Kunnen we nooit compassie hebben met gewone burgers die gevangen zitten in een oorlog? Kunnen we alles dat gebeurt op politiek en militair gebied niet even vergeten en doodgewoon medeleven tonen?
Ik roep niemand op om aan Giro555 te geven, dat moet iedereen zelf weten. Maar er zo cynisch en zonder je hart te laten spreken, tegen tekeer gaan, zouden we dat eens achterwege kunnen laten? Ik reken op jou en je generatiegenoten, want ik wil optimistisch blijven.
Ik sluit af met een mooie, die ik van Facebook heb gepikt: ‘Het is beter om goed te doen tussen Jom Kipoer en Rosj Hasjana dan alleen tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.’
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 25 oktober 2024.
Lieve Asjer,
John, goede vriend in Zweden, stuurde me de dag voor Jom Kipoer een geinig gifje: ‘Ik wil mijn excuses aanbieden aan iedereen die ik nog niet heb beledigd. Even geduld, ik kom zo bij je’.
Terwijl ik deze brief begin te schrijven, een paar dagen na Jom Kipoer, moet ik weer aan dat gifje denken. Natuurlijk is het niet mijn intentie om wie dan ook opzettelijk te beledigen, maar er moet me iets van het hart. Iets dat mij niet vrolijk stemt en dat ik graag tegen jou wil aanhouden.
We hebben net de Hoge Feestdagen achter de rug, een periode van inkeer. Naar jezelf kijken dus. Je eigen gedrag langs de meetlat leggen en erkennen dat je fouten hebt gemaakt ten opzichte van anderen. Die fouten durven benoemen en vooral … jezelf voornemen diezelfde fouten niet meer te maken, proberen een iéts beter mens te worden. Ik vind dat zelf ook moeilijk, maar het is belangrijk.
Ik vraag me af hoeveel Joden dit daadwerkelijk doen. Ik vrees dat voor de meesten de beleving van deze dagen niet dieper gaat dan appeltjes-met-honing op Rosj Hasjana, een kwartiertje sjoel tijdens Neila en daarna een gezellige aanbijt. Jij vindt vast dat ik dit niet moet schrijven, dat ik niemand de maat moet nemen, dat iedere Jood zijn of haar jodendom op zijn/haar eigen manier beleeft en daar recht op heeft. Daar heb je gelijk in. Laat ik het daarom uit de sfeer van religie of sjoelbezoek halen.
Al meer dan een jaar hebben wij het dagelijks - bijna ‘uurlijks’ - over 7 oktober. Ik hoef niemand, zeker jou niet, uit te leggen waar mijn loyaliteit ligt. Ik heb verdriet over de verschrikkelijke ramp die Israël is overkomen, over het lijden van zoveel Israëli’s. Ik leef met ze mee.
Hoezeer mijn loyaliteit ook bij Israël ligt, ook het lijden van zoveel mensen ‘aan de andere kant’ gaat mij aan het hart. Of dat nu in Gaza of Libanon is, of waar dan ook. Iedere oorlog veroorzaakt diepe wonden. Ik ken, denk ik, alle argumenten over het onontkoombare van deze oorlog wel. Met een deel van die argumenten ben ik het eens, maar het blijft een feit dat ook bij de vijanden van Israël onschuldige burgers de grootste gruwelen moeten meemaken. Daarbij stilstaan vind ik niet alleen iets menselijks, het is ook typisch Joods. Hebben wij immers niet de opdracht gekregen om ons niet te verheugen over het leed van onze vijand? Leren we in het Pesachverhaal niet dat God ook treurt om de verdrinkingsdood van de Egyptenaren in de Schelfzee?
Als ik het hier over heb, is iedereen dit met me eens. “Natúúrlijk heb ik ook medelijden met die arme Palestijnen.” Hoe vaak heb ik dit het afgelopen jaar niet gehoord? Maar is dat echt gemeend? Ik twijfel bij velen sterk aan de oprechtheid van dit medeleven. Ik geef je een voorbeeld.
Kort voor Soekot is de actie Giro555 gestart. Ik was hier al een tijdje van op de hoogte omdat de liefde van mijn leven, ja, jouw moeder, een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van deze actie. Een actie voor alle getroffenen in deze klote-oorlog, ongeacht in welk land zij leven. Een humanitaire actie.
Nu komt mijn chagrijn. De commentaren van onze mede-Joden op deze actie, op social media en in Whatsappgroepen, is … ik zoek naar woorden, ronduit walgelijk. Ik had niet anders verwacht, maar dat maakt het alleen maar erger. Eigenlijk willen veel Joden niet dat slachtoffers in Gaza of Libanon geholpen worden. Daar komt het op neer. Kunnen we die Pavlov-reactie nou nooit eens uitzetten? Kunnen we nooit compassie hebben met gewone burgers die gevangen zitten in een oorlog? Kunnen we alles dat gebeurt op politiek en militair gebied niet even vergeten en doodgewoon medeleven tonen?
Ik roep niemand op om aan Giro555 te geven, dat moet iedereen zelf weten. Maar er zo cynisch en zonder je hart te laten spreken, tegen tekeer gaan, zouden we dat eens achterwege kunnen laten? Ik reken op jou en je generatiegenoten, want ik wil optimistisch blijven.
Ik sluit af met een mooie, die ik van Facebook heb gepikt: ‘Het is beter om goed te doen tussen Jom Kipoer en Rosj Hasjana dan alleen tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.’
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 25 oktober 2024.
zondag 6 oktober 2024
Brief van Asjer, 27 september 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Wie had gedacht dat je brief zo’n gigantisch effect zou hebben? Hij was nog niet gepubliceerd of Omtzigt besloot al om even wat afstand van de politiek te nemen. Hij komt vast snel weer terug, zeker, maar heeft zo even de tijd zich op jouw brief te beraden.
Alle gekheid op een stokje, het was een bizar verhaal daar bij de H.J. Schoo-lezing. Wanneer mensen op zo’n negatieve manier over migranten spreken, dan gaan bij mij direct de alarmbellen rinkelen. Nederlanders in New York City halen er doorgaans veel eer uit de New Yorkers ervan te verwittigen dat New York eens Nieuw Amsterdam was, dat Harlem eigenlijk Haarlem is en Brooklyn Breukelen. Het minder bekende Yonkers komt overigens van Jonkheer Adriaen van der Donck, zo leerde ik enkele maanden geleden. De trots over onze eigen gelukzoekers staat in schril contrast met de aversie wanneer het om het geluk van anderen gaat.
En dat terwijl je ook zou kunnen stellen dat migratie in ons belang is, zeker voor de Joodse gemeenschap in Nederland. In het nieuwe onderzoek naar de demografische gegevens van Joden in Nederland dat JMW samen met Jewish Policy Research London begin december zal presenteren, komt het belang van die migratie sterk naar voren. De natuurlijke ontwikkeling van de Joodse gemeenschap laat een krimp zien, maar juist doordat er migratie is, doordat er Joden uit het buitenland zijn die besluiten in Nederland te gaan wonen, blijft het aantal Joden in Nederland al decennialang stabiel. Zonder die migratie was de Joodse gemeenschap in Nederland nu ongeveer 20 procent kleiner geweest dan dat die nu is. Laat het de Joden die dwepen met politici die oproepen tot het sluiten van alle grenzen niet horen.
Genoeg over die lezing. Wanneer ik deze brief schrijf, zitten we in de aanloop naar de Hoge Feestdagen. Sinds een paar jaar leid ik dan hier en daar een dienst tijdens die feestdagen, waardoor ik die periode ineens op een heel andere manier beleef. Doordat ik een groot deel van de diensten niet samen met jullie in sjoel kan zitten en niet meer bij de lunches, afbijt of aanbijt kan aansluiten. Bovendien is het ineens een heel erg drukke periode geworden, waarin je diensten plant en droosjes schrijft. Ik ben niet het type dat snel in paniek raakt van meer werk, maar ik kan niet ontkennen dat daar wel enige stress bij komt kijken.
Vooral het schrijven van die droosjes is iets waar ik dit jaar enigszins tegenop zie. De feestdagen vallen precies in de periode rond 7 oktober. Een jaar na de verschrikkelijke aanslag van Hamas. Wat vertel je een groep Joden in sjoel tijdens deze hoge feestdagen? Het is een vraag waar ik al maanden mee worstel. Er is zoveel gebeurd dat ik soms niet weet waar te beginnen. En er zijn zoveel verschillende meningen en visies op wat er nu gebeurt, ook binnen onze eigen gemeenschap, dat bijna elke hoek die ik wil nemen controversieel lijkt.
Maar twee dingen zijn duidelijk: in de eerste plaats moet er deze Hoge Feestdagen ruimte zijn voor het verdriet van iedereen. Wat je mening over 7 oktober en de oorlog die daarop volgde ook is. Een poging om in een periode van heftige polarisatie de boel een beetje bij elkaar te houden. Want sjoel is een plek voor iedereen, wat je politieke kleur ook is. En ten tweede moet er een jaar na 7 oktober ook ruimte zijn voor hoop. Want als we kijken naar de Joodse geschiedenis dan weten we één ding zeker: ook dit gaat voorbij. Er is een wereld na 7 oktober, na de oorlog tegen Hamas. Al mag de komst van die wereld wel een beetje meer haast maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 27 september 2024.
Lieve Pap,
Wie had gedacht dat je brief zo’n gigantisch effect zou hebben? Hij was nog niet gepubliceerd of Omtzigt besloot al om even wat afstand van de politiek te nemen. Hij komt vast snel weer terug, zeker, maar heeft zo even de tijd zich op jouw brief te beraden.
Alle gekheid op een stokje, het was een bizar verhaal daar bij de H.J. Schoo-lezing. Wanneer mensen op zo’n negatieve manier over migranten spreken, dan gaan bij mij direct de alarmbellen rinkelen. Nederlanders in New York City halen er doorgaans veel eer uit de New Yorkers ervan te verwittigen dat New York eens Nieuw Amsterdam was, dat Harlem eigenlijk Haarlem is en Brooklyn Breukelen. Het minder bekende Yonkers komt overigens van Jonkheer Adriaen van der Donck, zo leerde ik enkele maanden geleden. De trots over onze eigen gelukzoekers staat in schril contrast met de aversie wanneer het om het geluk van anderen gaat.
En dat terwijl je ook zou kunnen stellen dat migratie in ons belang is, zeker voor de Joodse gemeenschap in Nederland. In het nieuwe onderzoek naar de demografische gegevens van Joden in Nederland dat JMW samen met Jewish Policy Research London begin december zal presenteren, komt het belang van die migratie sterk naar voren. De natuurlijke ontwikkeling van de Joodse gemeenschap laat een krimp zien, maar juist doordat er migratie is, doordat er Joden uit het buitenland zijn die besluiten in Nederland te gaan wonen, blijft het aantal Joden in Nederland al decennialang stabiel. Zonder die migratie was de Joodse gemeenschap in Nederland nu ongeveer 20 procent kleiner geweest dan dat die nu is. Laat het de Joden die dwepen met politici die oproepen tot het sluiten van alle grenzen niet horen.
Genoeg over die lezing. Wanneer ik deze brief schrijf, zitten we in de aanloop naar de Hoge Feestdagen. Sinds een paar jaar leid ik dan hier en daar een dienst tijdens die feestdagen, waardoor ik die periode ineens op een heel andere manier beleef. Doordat ik een groot deel van de diensten niet samen met jullie in sjoel kan zitten en niet meer bij de lunches, afbijt of aanbijt kan aansluiten. Bovendien is het ineens een heel erg drukke periode geworden, waarin je diensten plant en droosjes schrijft. Ik ben niet het type dat snel in paniek raakt van meer werk, maar ik kan niet ontkennen dat daar wel enige stress bij komt kijken.
Vooral het schrijven van die droosjes is iets waar ik dit jaar enigszins tegenop zie. De feestdagen vallen precies in de periode rond 7 oktober. Een jaar na de verschrikkelijke aanslag van Hamas. Wat vertel je een groep Joden in sjoel tijdens deze hoge feestdagen? Het is een vraag waar ik al maanden mee worstel. Er is zoveel gebeurd dat ik soms niet weet waar te beginnen. En er zijn zoveel verschillende meningen en visies op wat er nu gebeurt, ook binnen onze eigen gemeenschap, dat bijna elke hoek die ik wil nemen controversieel lijkt.
Maar twee dingen zijn duidelijk: in de eerste plaats moet er deze Hoge Feestdagen ruimte zijn voor het verdriet van iedereen. Wat je mening over 7 oktober en de oorlog die daarop volgde ook is. Een poging om in een periode van heftige polarisatie de boel een beetje bij elkaar te houden. Want sjoel is een plek voor iedereen, wat je politieke kleur ook is. En ten tweede moet er een jaar na 7 oktober ook ruimte zijn voor hoop. Want als we kijken naar de Joodse geschiedenis dan weten we één ding zeker: ook dit gaat voorbij. Er is een wereld na 7 oktober, na de oorlog tegen Hamas. Al mag de komst van die wereld wel een beetje meer haast maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 27 september 2024.
donderdag 19 september 2024
Brief aan Asjer, 13 september 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Familie, daar had jij het vorige keer over. Het zette me aan het denken.
Iedere ouder, iedere opvoeder probeert de moeilijke klus die kinderen opvoeden is, zo goed mogelijk te klaren. Je wilt het beste voor je kinderen. Je hoopt geen fouten te maken, terwijl je wéét dat je dat wel gaat doen.
Door jouw brief merk ik opnieuw dat voor ons, naoorlogse Joden, sommige dingen die je als heel normaal mag veronderstellen, niet zo normaal zijn. En ja, of je het nu wilt of niet, dan is het weer zonneklaar dat we 2e (ik) en 3e (jij) generatie zijn. Dat jij jezelf geen ‘3e generatie’ wilt noemen, begrijp ik maar al te goed. Ik heb precies hetzelfde gevoel, ik benoem het ook al mijn hele leven: “ik ben tweedegeneratie, maar geen tweedegeneratie slachtoffer.”
Ik was verbaasd toen ik las dat jij (en je zus) zo lang op het verkeerde spoor zaten, dat je zo lang niet van het bestaan van een aantal familieleden hebt geweten. Dat is inderdaad raar en ik realiseer me dat ik daar debet aan ben.
Na de oorlog was nog maar een deel van mijn vaders familie in leven. Twee van zijn broers en hun gezinnen waren vermoord. Zijn zus en een broer hebben de oorlog overleefd. Die broer en zus trouwden en kregen kinderen. Toen ikzelf kind was, hadden we regelmatig contact met mijn ooms, tantes, neven en nichten. Na de scheiding van mijn ouders (in 1966) verwaterde dat contact al snel. Ik kan wel een beetje reconstrueren hoe dat kwam, maar dat voert voor nu te ver. Mijn ooms en tantes zijn inmiddels overleden, met mijn neven en nichten heb ik nauwelijks tot geen contact. Mijn moeder was enig kind, dus van die kant had ik geen tantes en ooms. Jij zult het dus moeten doen met familie van je moederskant.
Levensfase is hierbij ook een element. Daar heb ik nooit eerder bij stilgestaan en het is best een vreemde gewaarwording. Jij bent de jongste in jouw generatie. Je hebt zelf (nog) geen kinderen, iedereen die jij familie noemt, is ouder dan jij. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Als ik het over familie heb, dan denk ik eigenlijk alleen aan je moeder, je zus en jou en jullie zijn alle drie jonger dan ik.
Die opmerking over kinderen krijgen is geen aansporing hoor. Niet van mij, dat weet je. Vanuit de Nederlandse politiek ligt dat anders. Je weet waar ik op doel hè? Met stijgende verbazing las ik over de H.J. Schoo-lezing die Pieter Omtzigt vorige week heeft uitgesproken. Ik kon in eerste instantie niet geloven wat hij zei.
Dat je je, zeker als politicus, zorgen maakt over de demografische ontwikkelingen, begrijp ik. Maar de conclusies die Omtzigt daaraan verbindt …
Omtzigt wijst erop dat Nederlandse vrouwen steeds minder kinderen krijgen: het aantal geboorten is gedaald naar gemiddeld 1,43 per vrouw, terwijl er ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Voor het eerst overlijden in Nederland meer mensen dan er kinderen geboren worden. Dat lagere geboortecijfer ziet hij als een probleem, omdat hierdoor “meer arbeidsmigranten uit andere landen zullen komen” om banen uit te oefenen waar Nederland zelf geen mensen meer voor heeft. “En,” voegt hij eraan toe, “dat gaat dan niet om mensen uit Polen. De geopolitieke implicaties hiervan zijn moeilijk te onderschatten.”
De commentaren uit feministische hoek waren niet mals en kwamen in het kort neer op: “Ik ga over mijn eigen baarmoeder.” De meeste commentaren gingen echter over de verbinding die Omtzigt maakt tussen de krimp in de bevolkingsgroei en de arbeidsmigratie uit landen buiten Europa. ‘Omvolkingstheorie’ las ik op diverse plaatsen. Dat gaat misschien wat ver. Maar dat Omtzigt zich op glad ijs begeeft, staat voor mij vast.
Of jij kinderen wilt of niet, houd je lekker voor jezelf. Maar voel je niet verplicht om Pieter Omtzigt een plezier te doen.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 13 september 2024.
Lieve Asjer,
Familie, daar had jij het vorige keer over. Het zette me aan het denken.
Iedere ouder, iedere opvoeder probeert de moeilijke klus die kinderen opvoeden is, zo goed mogelijk te klaren. Je wilt het beste voor je kinderen. Je hoopt geen fouten te maken, terwijl je wéét dat je dat wel gaat doen.
Door jouw brief merk ik opnieuw dat voor ons, naoorlogse Joden, sommige dingen die je als heel normaal mag veronderstellen, niet zo normaal zijn. En ja, of je het nu wilt of niet, dan is het weer zonneklaar dat we 2e (ik) en 3e (jij) generatie zijn. Dat jij jezelf geen ‘3e generatie’ wilt noemen, begrijp ik maar al te goed. Ik heb precies hetzelfde gevoel, ik benoem het ook al mijn hele leven: “ik ben tweedegeneratie, maar geen tweedegeneratie slachtoffer.”
Ik was verbaasd toen ik las dat jij (en je zus) zo lang op het verkeerde spoor zaten, dat je zo lang niet van het bestaan van een aantal familieleden hebt geweten. Dat is inderdaad raar en ik realiseer me dat ik daar debet aan ben.
Na de oorlog was nog maar een deel van mijn vaders familie in leven. Twee van zijn broers en hun gezinnen waren vermoord. Zijn zus en een broer hebben de oorlog overleefd. Die broer en zus trouwden en kregen kinderen. Toen ikzelf kind was, hadden we regelmatig contact met mijn ooms, tantes, neven en nichten. Na de scheiding van mijn ouders (in 1966) verwaterde dat contact al snel. Ik kan wel een beetje reconstrueren hoe dat kwam, maar dat voert voor nu te ver. Mijn ooms en tantes zijn inmiddels overleden, met mijn neven en nichten heb ik nauwelijks tot geen contact. Mijn moeder was enig kind, dus van die kant had ik geen tantes en ooms. Jij zult het dus moeten doen met familie van je moederskant.
Levensfase is hierbij ook een element. Daar heb ik nooit eerder bij stilgestaan en het is best een vreemde gewaarwording. Jij bent de jongste in jouw generatie. Je hebt zelf (nog) geen kinderen, iedereen die jij familie noemt, is ouder dan jij. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Als ik het over familie heb, dan denk ik eigenlijk alleen aan je moeder, je zus en jou en jullie zijn alle drie jonger dan ik.
Die opmerking over kinderen krijgen is geen aansporing hoor. Niet van mij, dat weet je. Vanuit de Nederlandse politiek ligt dat anders. Je weet waar ik op doel hè? Met stijgende verbazing las ik over de H.J. Schoo-lezing die Pieter Omtzigt vorige week heeft uitgesproken. Ik kon in eerste instantie niet geloven wat hij zei.
Dat je je, zeker als politicus, zorgen maakt over de demografische ontwikkelingen, begrijp ik. Maar de conclusies die Omtzigt daaraan verbindt …
Omtzigt wijst erop dat Nederlandse vrouwen steeds minder kinderen krijgen: het aantal geboorten is gedaald naar gemiddeld 1,43 per vrouw, terwijl er ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Voor het eerst overlijden in Nederland meer mensen dan er kinderen geboren worden. Dat lagere geboortecijfer ziet hij als een probleem, omdat hierdoor “meer arbeidsmigranten uit andere landen zullen komen” om banen uit te oefenen waar Nederland zelf geen mensen meer voor heeft. “En,” voegt hij eraan toe, “dat gaat dan niet om mensen uit Polen. De geopolitieke implicaties hiervan zijn moeilijk te onderschatten.”
De commentaren uit feministische hoek waren niet mals en kwamen in het kort neer op: “Ik ga over mijn eigen baarmoeder.” De meeste commentaren gingen echter over de verbinding die Omtzigt maakt tussen de krimp in de bevolkingsgroei en de arbeidsmigratie uit landen buiten Europa. ‘Omvolkingstheorie’ las ik op diverse plaatsen. Dat gaat misschien wat ver. Maar dat Omtzigt zich op glad ijs begeeft, staat voor mij vast.
Of jij kinderen wilt of niet, houd je lekker voor jezelf. Maar voel je niet verplicht om Pieter Omtzigt een plezier te doen.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 13 september 2024.
vrijdag 6 september 2024
Brief van Asjer, 30 augustus 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Ergens snap ik het wel, dat je de Olympische Spelen niet wilt kijken. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat een dergelijke aanslag op het Israëlische team vandaag zou plaatsvinden, en wat het met mij zou doen. Tegelijkertijd hoor ik mijzelf denken: 1972 is lang geleden. De sporters die nu meedoen aan de Spelen waren in 1972 nog niet geboren. De mensen die het toen in 1972 voor het zeggen hadden, zijn inmiddels waarschijnlijk allang overleden. Hoelang moeten we hier nog een ‘ding’ van maken?
Waar komt het toch vandaan om zo lang vast te houden aan dit soort gebeurtenissen uit het verleden? Joden hebben een lang geheugen. We vieren jaarlijks met Pesach de bevrijding uit de slavernij van een dikke 3000 jaar geleden alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. Historische gebeurtenissen herinneren en een plek en functie geven binnen het collectieve geheugen is onderdeel van de Joodse traditie. Maar ik betwijfel of het daar vandaan komt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zo vasthouden aan de Spelen van 1972 misschien ook iets met het oorlogsverleden te maken kan hebben.
Op werk bij JMW komt eens in de zoveel tijd weer het gesprek op tussen mensen van mijn generatie over de vraag of wij tot ‘de derde generatie behoren’ en wat dat betekent. Ik probeer mij altijd ver te houden van die term omdat ik achter ‘3e generatie’ als vanzelf het woord ‘oorlogsslachtoffer’ lees. En ik ben als kleinkind van overlevenden van de Sjoa geen slachtoffer. Ik heb geen trauma zoals de eerste generatie die heeft, noch de problemen waar hun kinderen vaak mee te kampen hebben.
Maar natuurlijk ben ook ik beïnvloed door die oorlog. Arnon Grunberg schreef ooit ergens dat ‘2e generatie’ klinkt als een stoornis die je in de DSM – het handboek voor mentale stoornissen – tegen zou kunnen komen. En dat dit betekent dat je er dus liever van zou willen genezen. Terwijl dat voor Grunberg - en ik sluit mij daar graag bij aan - niet het geval is. Opgroeien als kleinkind van grootouders die de Sjoa hebben overleefd, heeft mij gevormd tot wie ik ben en hoe ik naar de wereld kijk, en daar wil ik niet vanaf. Het hoort bij wie ik ben, inclusief de vervelende randjes die daar misschien bij komen kijken.
Allebei je kinderen hebben een soort fascinatie voor familiegeschiedenis en ik denk dat die misschien ook wel verband houdt met die oorlog. Wist je dat wij als kind allebei met het idee leefden dat er van jouw kant van de familie, naast opa en oma, helemaal geen overlevenden waren? Ergens, ik zal niet heel oud geweest zijn, leerde ik dat bijvoorbeeld jouw beide oma’s de oorlog wel hadden overleefd. Zij waren allang overleden voordat ik geboren was, wellicht dat ik bij Joodse familie die er niet meer is direct veronderstelde dat ze dan de oorlog wel niet overleefd zouden hebben. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik besefte dat opa ook nog een zus en een broer hadden die de oorlog hadden overleefd, en dat die oom en tante van jou ook nog kinderen en kleinkinderen hadden. Familie waarvan ik altijd had aangenomen dat ze niet bestonden. Dat er via een oom van oma ook nog een familietak in Den Haag bestaat, weet ik pas sinds een week of twee.
En ik hoor jou nu al zeggen: dat mensen toevalligerwijs familie zijn, betekent niet dat je met hen in contact bent en beste vrienden hoeft te zijn. En dat is natuurlijk zo. Maar ergens heeft zich dat in mijn (3e generatie?) hoofd vertaald in het idee dat er überhaupt geen familie van ons op deze aarde meer rondloopt. Vind je dat niet gek? Dat zoeken naar familie wordt daardoor bijna een sport. Je kunt je mijn enthousiasme voorstellen toen ik op werk ineens een nieuwe collega kreeg met dezelfde achternaam. Nog meer verloren familie! Dacht ik. Helaas, na wat googelen op de genealogie-websites heb ik geen gedeelde voorouder kunnen vinden. Geen familie dus, gewoon dezelfde achternaam. Dat komt natuurlijk ook voor.
Meer geluk had ik tijdens een andere zoektocht online en er toevalligerwijs achter kwam dat jouw overgrootvader Jacob Mok aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium studeerde en als chazzan in verschillende plaatsen, van Brielle tot Ommen en Antwerpen, werkte. Om vervolgens na een affaire weg te moeten. Dingen die je allemaal kan vinden als je een beetje handig bent met Delpher. Ewoud Sanders schreef een boekje over hoe je in die bronnen het beste kunt zoeken. Ik heb er een voor je meegenomen, dan kunnen we samen eens verder zoeken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 30 augustus 2024.
Lieve Pap,
Ergens snap ik het wel, dat je de Olympische Spelen niet wilt kijken. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat een dergelijke aanslag op het Israëlische team vandaag zou plaatsvinden, en wat het met mij zou doen. Tegelijkertijd hoor ik mijzelf denken: 1972 is lang geleden. De sporters die nu meedoen aan de Spelen waren in 1972 nog niet geboren. De mensen die het toen in 1972 voor het zeggen hadden, zijn inmiddels waarschijnlijk allang overleden. Hoelang moeten we hier nog een ‘ding’ van maken?
Waar komt het toch vandaan om zo lang vast te houden aan dit soort gebeurtenissen uit het verleden? Joden hebben een lang geheugen. We vieren jaarlijks met Pesach de bevrijding uit de slavernij van een dikke 3000 jaar geleden alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. Historische gebeurtenissen herinneren en een plek en functie geven binnen het collectieve geheugen is onderdeel van de Joodse traditie. Maar ik betwijfel of het daar vandaan komt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zo vasthouden aan de Spelen van 1972 misschien ook iets met het oorlogsverleden te maken kan hebben.
Op werk bij JMW komt eens in de zoveel tijd weer het gesprek op tussen mensen van mijn generatie over de vraag of wij tot ‘de derde generatie behoren’ en wat dat betekent. Ik probeer mij altijd ver te houden van die term omdat ik achter ‘3e generatie’ als vanzelf het woord ‘oorlogsslachtoffer’ lees. En ik ben als kleinkind van overlevenden van de Sjoa geen slachtoffer. Ik heb geen trauma zoals de eerste generatie die heeft, noch de problemen waar hun kinderen vaak mee te kampen hebben.
Maar natuurlijk ben ook ik beïnvloed door die oorlog. Arnon Grunberg schreef ooit ergens dat ‘2e generatie’ klinkt als een stoornis die je in de DSM – het handboek voor mentale stoornissen – tegen zou kunnen komen. En dat dit betekent dat je er dus liever van zou willen genezen. Terwijl dat voor Grunberg - en ik sluit mij daar graag bij aan - niet het geval is. Opgroeien als kleinkind van grootouders die de Sjoa hebben overleefd, heeft mij gevormd tot wie ik ben en hoe ik naar de wereld kijk, en daar wil ik niet vanaf. Het hoort bij wie ik ben, inclusief de vervelende randjes die daar misschien bij komen kijken.
Allebei je kinderen hebben een soort fascinatie voor familiegeschiedenis en ik denk dat die misschien ook wel verband houdt met die oorlog. Wist je dat wij als kind allebei met het idee leefden dat er van jouw kant van de familie, naast opa en oma, helemaal geen overlevenden waren? Ergens, ik zal niet heel oud geweest zijn, leerde ik dat bijvoorbeeld jouw beide oma’s de oorlog wel hadden overleefd. Zij waren allang overleden voordat ik geboren was, wellicht dat ik bij Joodse familie die er niet meer is direct veronderstelde dat ze dan de oorlog wel niet overleefd zouden hebben. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik besefte dat opa ook nog een zus en een broer hadden die de oorlog hadden overleefd, en dat die oom en tante van jou ook nog kinderen en kleinkinderen hadden. Familie waarvan ik altijd had aangenomen dat ze niet bestonden. Dat er via een oom van oma ook nog een familietak in Den Haag bestaat, weet ik pas sinds een week of twee.
En ik hoor jou nu al zeggen: dat mensen toevalligerwijs familie zijn, betekent niet dat je met hen in contact bent en beste vrienden hoeft te zijn. En dat is natuurlijk zo. Maar ergens heeft zich dat in mijn (3e generatie?) hoofd vertaald in het idee dat er überhaupt geen familie van ons op deze aarde meer rondloopt. Vind je dat niet gek? Dat zoeken naar familie wordt daardoor bijna een sport. Je kunt je mijn enthousiasme voorstellen toen ik op werk ineens een nieuwe collega kreeg met dezelfde achternaam. Nog meer verloren familie! Dacht ik. Helaas, na wat googelen op de genealogie-websites heb ik geen gedeelde voorouder kunnen vinden. Geen familie dus, gewoon dezelfde achternaam. Dat komt natuurlijk ook voor.
Meer geluk had ik tijdens een andere zoektocht online en er toevalligerwijs achter kwam dat jouw overgrootvader Jacob Mok aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium studeerde en als chazzan in verschillende plaatsen, van Brielle tot Ommen en Antwerpen, werkte. Om vervolgens na een affaire weg te moeten. Dingen die je allemaal kan vinden als je een beetje handig bent met Delpher. Ewoud Sanders schreef een boekje over hoe je in die bronnen het beste kunt zoeken. Ik heb er een voor je meegenomen, dan kunnen we samen eens verder zoeken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 30 augustus 2024.
donderdag 22 augustus 2024
Brief aan Asjer, 16 augustus 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Door de vakanties hebben we elkaar lang niet geschreven. Jij had het de laatste keer over de slavernijherdenking. Daar wil ik eigenlijk niet op terugkomen, het is alweer zo lang geleden. Maar toch … Je stond uitgebreid stil bij het intrekken van de uitnodiging aan Kamervoorzitter Bosma, Je had daar wel begrip voor, maar je vond het niet verstandig, schreef je. En dat legde je haarfijn uit.
Ik kon me helemaal vinden in jouw redenering, maar ik realiseerde me ook meteen dat ik er nooit op ‘jouw’ manier in zou kunnen staan. Ik ben – ik schreef het eerder – veel rancuneuzer dan jij. Daar ben ik niet trots op, maar ik kan sommige dingen gewoon niet van me afzetten.
Zo heb ik er altijd grote moeite mee gehad dat een ex-nazi, of die nu bij het Koninklijk Huis hoorde of niet, op 4 mei een krans legde bij het Nationaal Monument op de Dam. Voor Bosma geldt ook zoiets. Zijn in het verleden gedane uitspraken over de slavernij kan ik niet ‘wegdenken’. Hij hééft die uitspraken gedaan, hij heeft ze bovendien nooit teruggenomen, laat staan er spijt over betuigd. Zo’n man met een uitgestreken smoel bij de slavernijherdenking zien staan … ik moet er niet aan denken. Ook al begrijp ik jouw redenering heel goed en vind ik dat je gelijk hebt. Ben ik erg dubbel?
Hoe dan ook, de afgelopen tweeëneenhalve week verkeerde ik ook weer in zo’n soort situatie. Ik schrijf je deze brief op de laatste dag van de Olympische Spelen. Een sportevenement waar ik niet naar heb gekeken. Met ‘niet’ bedoel ik hélemaal niet. De openingsceremonie, alle sportwedstrijden, de sluitingsceremonie, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Zoals je weet, zijn er sporten bij waar ik best graag naar kijk. Maar niet als het om de Olympische Spelen gaat.
Die wrok tegen de Spelen – want dat is het – gaat terug tot 1972. Hoewel jij toen nog niet geboren was, komt het jaartal je misschien bekend voor. Het waren de beruchte Spelen in München. In de vroege ochtend van 5 september 1972 overvielen leden van de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische delegatie. Twee Israëli’s werden meteen vermoord, negen Israëlische atleten en bobo’s werden gegijzeld. Bij een schotenwisseling tussen de terroristen en de Duitse politie, later die dag, vonden zij (en één Duitse politieagent) de dood.
De schok die deze moordpartij teweegbracht, staat me nog steeds goed bij. Natuurlijk zou dit het einde betekenen van deze Spelen, daar was ik van overtuigd. Het doel van de Olympische Spelen is in de loop van de jaren immers altijd hetzelfde gebleven: Meebouwen aan een vreedzame en betere wereld, jongeren opvoeden in de olympische geest, zonder enige vorm van discriminatie, met wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en fair play. Al deze doelen werden met deze aanslag vermorzeld. Kortom: einde Spelen natuurlijk.
Daar zou je het in ieder geval over moeten hebben toch? En dat kost even tijd. Nou … nee hoor. Het IOC (Internationaal Olympisch Comité) had niet veel tijd nodig. Eén dag later – ja, de volgende dag! – besloot het IOC dat de Spelen door zouden gaan. Elf van je medesporters en officials zijn vermoord, maar je gaat lekker verder met sporten. Heel gewoon. Stond de wereld heel even stil? Nee hoor. Ik zag het op tv, nooit krijg ik dat beeld meer uit m’n geheugen: het hypocriete smoel van IOC-voorzitter Avery Brundage en zijn historische uitspraak ‘The games must go on’. Terwijl ik dit schrijf, lopen de rillingen over m’n rug.
Gelukkig waren er atleten die wel gevoel in hun donder hadden. Het waren er niet veel, des temeer bewondering heb ik voor ze. En hoewel de namen jou niets zeggen, wil ik ze niet ongenoemd laten: hockeyers Flip van Lidth de Jeude en Paul Litjens, worstelaar Bert Kops, atleten Bram Wassenaar, Wilma van Gool en Jos Hermens (die naam ken je misschien, hij is nu de manager van Sifan Hassan). Deze Nederlanders kónden niet verder sporten en gingen naar huis.
Nou, dit is de reden dat ik niet meer naar de Olympische Spelen kijk. Nooit meer? Nee, nooit meer. Nou goed, laat ik één uitzondering maken. Als de Spelen ooit gezamenlijk georganiseerd worden door Israël en de dan echt opgerichte staat Palestina, dan ga ik kijken. Dan kluister ik mezelf van opening tot sluiting aan de tv.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 augustus 2024.
Lieve Asjer,
Door de vakanties hebben we elkaar lang niet geschreven. Jij had het de laatste keer over de slavernijherdenking. Daar wil ik eigenlijk niet op terugkomen, het is alweer zo lang geleden. Maar toch … Je stond uitgebreid stil bij het intrekken van de uitnodiging aan Kamervoorzitter Bosma, Je had daar wel begrip voor, maar je vond het niet verstandig, schreef je. En dat legde je haarfijn uit.
Ik kon me helemaal vinden in jouw redenering, maar ik realiseerde me ook meteen dat ik er nooit op ‘jouw’ manier in zou kunnen staan. Ik ben – ik schreef het eerder – veel rancuneuzer dan jij. Daar ben ik niet trots op, maar ik kan sommige dingen gewoon niet van me afzetten.
Zo heb ik er altijd grote moeite mee gehad dat een ex-nazi, of die nu bij het Koninklijk Huis hoorde of niet, op 4 mei een krans legde bij het Nationaal Monument op de Dam. Voor Bosma geldt ook zoiets. Zijn in het verleden gedane uitspraken over de slavernij kan ik niet ‘wegdenken’. Hij hééft die uitspraken gedaan, hij heeft ze bovendien nooit teruggenomen, laat staan er spijt over betuigd. Zo’n man met een uitgestreken smoel bij de slavernijherdenking zien staan … ik moet er niet aan denken. Ook al begrijp ik jouw redenering heel goed en vind ik dat je gelijk hebt. Ben ik erg dubbel?
Hoe dan ook, de afgelopen tweeëneenhalve week verkeerde ik ook weer in zo’n soort situatie. Ik schrijf je deze brief op de laatste dag van de Olympische Spelen. Een sportevenement waar ik niet naar heb gekeken. Met ‘niet’ bedoel ik hélemaal niet. De openingsceremonie, alle sportwedstrijden, de sluitingsceremonie, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Zoals je weet, zijn er sporten bij waar ik best graag naar kijk. Maar niet als het om de Olympische Spelen gaat.
Die wrok tegen de Spelen – want dat is het – gaat terug tot 1972. Hoewel jij toen nog niet geboren was, komt het jaartal je misschien bekend voor. Het waren de beruchte Spelen in München. In de vroege ochtend van 5 september 1972 overvielen leden van de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische delegatie. Twee Israëli’s werden meteen vermoord, negen Israëlische atleten en bobo’s werden gegijzeld. Bij een schotenwisseling tussen de terroristen en de Duitse politie, later die dag, vonden zij (en één Duitse politieagent) de dood.
De schok die deze moordpartij teweegbracht, staat me nog steeds goed bij. Natuurlijk zou dit het einde betekenen van deze Spelen, daar was ik van overtuigd. Het doel van de Olympische Spelen is in de loop van de jaren immers altijd hetzelfde gebleven: Meebouwen aan een vreedzame en betere wereld, jongeren opvoeden in de olympische geest, zonder enige vorm van discriminatie, met wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en fair play. Al deze doelen werden met deze aanslag vermorzeld. Kortom: einde Spelen natuurlijk.
Daar zou je het in ieder geval over moeten hebben toch? En dat kost even tijd. Nou … nee hoor. Het IOC (Internationaal Olympisch Comité) had niet veel tijd nodig. Eén dag later – ja, de volgende dag! – besloot het IOC dat de Spelen door zouden gaan. Elf van je medesporters en officials zijn vermoord, maar je gaat lekker verder met sporten. Heel gewoon. Stond de wereld heel even stil? Nee hoor. Ik zag het op tv, nooit krijg ik dat beeld meer uit m’n geheugen: het hypocriete smoel van IOC-voorzitter Avery Brundage en zijn historische uitspraak ‘The games must go on’. Terwijl ik dit schrijf, lopen de rillingen over m’n rug.
Gelukkig waren er atleten die wel gevoel in hun donder hadden. Het waren er niet veel, des temeer bewondering heb ik voor ze. En hoewel de namen jou niets zeggen, wil ik ze niet ongenoemd laten: hockeyers Flip van Lidth de Jeude en Paul Litjens, worstelaar Bert Kops, atleten Bram Wassenaar, Wilma van Gool en Jos Hermens (die naam ken je misschien, hij is nu de manager van Sifan Hassan). Deze Nederlanders kónden niet verder sporten en gingen naar huis.
Nou, dit is de reden dat ik niet meer naar de Olympische Spelen kijk. Nooit meer? Nee, nooit meer. Nou goed, laat ik één uitzondering maken. Als de Spelen ooit gezamenlijk georganiseerd worden door Israël en de dan echt opgerichte staat Palestina, dan ga ik kijken. Dan kluister ik mezelf van opening tot sluiting aan de tv.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 augustus 2024.
donderdag 25 juli 2024
Brief van Asjer, 19 juli 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Het is wat met dat nieuwe kabinet. We hebben er natuurlijk al even aan kunnen wennen dat de PVV nu het centrum van de macht binnen is gekomen, Martin Bosma is al enige tijd Kamervoorzitter en gaf ons daarmee misschien een klein voorproefje. Ook Bosma is enigszins controversieel, zijn eerdere uitspraken over het slavernijverleden brachten de organisatoren van de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli ertoe om de uitnodiging aan Bosma in zijn functie als voorzitter van de Tweede Kamer in te trekken.
Als Joden weten we hoe belangrijk herdenkingen kunnen zijn. En kunnen we ons ook goed voorstellen hoe het is om - zoals bij de slavernijherdenking het geval is - jaren strijd te moeten leveren voor de erkenning van leed uit het verleden. Ik kan mij om diezelfde reden ook wel inleven in de gevoelens rondom de persoon van Bosma bij die herdenking. Wat zouden wij doen als de Kamervoorzitter of premier in het verleden gezegd zou hebben ‘knettergek te worden’ van al die aandacht voor de Sjoa. Zou die persoon nog welkom zijn bij de Nationale Holocaustherdenking in het Wertheimpark? Ik betwijfel het.
Persoonlijk ben ik blij met al die aandacht voor het slavernijverleden de laatste jaren. De excuses van de premier en de koning (nogmaals, wij Joden weten hoe belangrijk zulke excuses kunnen zijn) het afgelopen herdenkingsjaar, het museum dat momenteel ontwikkeld wordt. Allemaal voorbeelden van die toegenomen aandacht. Daarmee lijkt er ook iets te zijn veranderd in de publieke opinie: waar het besef over het slavernijverleden eerst marginaal was en de gemiddelde Nederlander er niet veel belang aan hechtte, lijkt de meerderheid van de mensen er inmiddels van overtuigd dat die aandacht wel belangrijk is. Dat wij als Nederlandse samenleving het slavernijverleden onder ogen moeten zien en het leed van de nazaten van tot slaaf gemaakten moeten erkennen.
Die verandering in de publieke opinie moeten we niet onderschatten. Wat Bosma ook mag roepen, hij is in de minderheid. De excuses worden niet teruggedraaid, het museum zal er gewoon komen. De meerderheid van de Nederlanders vindt dat allemaal doodnormaal en terecht. In feite hebben Bosma en diegenen die zijn standpunt deelden, verloren en moeten zij nu een manier vinden om zich een houding te geven in de nieuwe realiteit waarin dat slavernijverleden wél de aandacht krijgt die het verdient.
En in die nieuwe realiteit is het aan de meerderheid om daar een beetje mee te helpen. In een democratie is het aan de meerderheid om ook ruimte te geven aan een minderheidsopinie, ook als die de meerderheid tegenstaat. Statements als het niet uitnodigen van de Kamervoorzitter kan ik begrijpen in een context waarin je bewustwording teweeg wilt brengen. Die periode is echter, gelukkig, voorbij. En het is voor degenen die jarenlang de strijd voor de erkenning van het slavernijverleden hebben moeten vechten misschien ook even wennen dat de strijd gewonnen is, en er nu wellicht een andere houding past.
Een houding waarbij wij juist moeten proberen om degenen die altijd aan de andere kant van het debat stonden, te helpen een plek in en berusting met de nieuwe realiteit te vinden. En dat doe je niet door die mensen op afstand te houden maar juist door ze dichtbij te houden en te betrekken. Bosma is niet alleen een symbool van de Tweede Kamer vanuit zijn functie als voorzitter, maar ook symbool voor al die Nederlanders die nog niet de stap hebben gemaakt naar de nieuwe realiteit. Bosma bij de herdenking weghouden is daarom een gemiste kans geweest. Hoe mooi zou het zijn als al die sceptische Nederlanders op het nieuws hadden kunnen zien dat één van de grootste tegenstanders van de aandacht voor het slavernijverleden nu deelneemt aan de herdenking en er zelfs namens het parlement een krans legt? Verandering gaat in kleine stapjes, en deze stap had ik graag willen zien. Wie weet kan het volgend jaar wel zover komen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 juli 2024.
Lieve Pap,
Het is wat met dat nieuwe kabinet. We hebben er natuurlijk al even aan kunnen wennen dat de PVV nu het centrum van de macht binnen is gekomen, Martin Bosma is al enige tijd Kamervoorzitter en gaf ons daarmee misschien een klein voorproefje. Ook Bosma is enigszins controversieel, zijn eerdere uitspraken over het slavernijverleden brachten de organisatoren van de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli ertoe om de uitnodiging aan Bosma in zijn functie als voorzitter van de Tweede Kamer in te trekken.
Als Joden weten we hoe belangrijk herdenkingen kunnen zijn. En kunnen we ons ook goed voorstellen hoe het is om - zoals bij de slavernijherdenking het geval is - jaren strijd te moeten leveren voor de erkenning van leed uit het verleden. Ik kan mij om diezelfde reden ook wel inleven in de gevoelens rondom de persoon van Bosma bij die herdenking. Wat zouden wij doen als de Kamervoorzitter of premier in het verleden gezegd zou hebben ‘knettergek te worden’ van al die aandacht voor de Sjoa. Zou die persoon nog welkom zijn bij de Nationale Holocaustherdenking in het Wertheimpark? Ik betwijfel het.
Persoonlijk ben ik blij met al die aandacht voor het slavernijverleden de laatste jaren. De excuses van de premier en de koning (nogmaals, wij Joden weten hoe belangrijk zulke excuses kunnen zijn) het afgelopen herdenkingsjaar, het museum dat momenteel ontwikkeld wordt. Allemaal voorbeelden van die toegenomen aandacht. Daarmee lijkt er ook iets te zijn veranderd in de publieke opinie: waar het besef over het slavernijverleden eerst marginaal was en de gemiddelde Nederlander er niet veel belang aan hechtte, lijkt de meerderheid van de mensen er inmiddels van overtuigd dat die aandacht wel belangrijk is. Dat wij als Nederlandse samenleving het slavernijverleden onder ogen moeten zien en het leed van de nazaten van tot slaaf gemaakten moeten erkennen.
Die verandering in de publieke opinie moeten we niet onderschatten. Wat Bosma ook mag roepen, hij is in de minderheid. De excuses worden niet teruggedraaid, het museum zal er gewoon komen. De meerderheid van de Nederlanders vindt dat allemaal doodnormaal en terecht. In feite hebben Bosma en diegenen die zijn standpunt deelden, verloren en moeten zij nu een manier vinden om zich een houding te geven in de nieuwe realiteit waarin dat slavernijverleden wél de aandacht krijgt die het verdient.
En in die nieuwe realiteit is het aan de meerderheid om daar een beetje mee te helpen. In een democratie is het aan de meerderheid om ook ruimte te geven aan een minderheidsopinie, ook als die de meerderheid tegenstaat. Statements als het niet uitnodigen van de Kamervoorzitter kan ik begrijpen in een context waarin je bewustwording teweeg wilt brengen. Die periode is echter, gelukkig, voorbij. En het is voor degenen die jarenlang de strijd voor de erkenning van het slavernijverleden hebben moeten vechten misschien ook even wennen dat de strijd gewonnen is, en er nu wellicht een andere houding past.
Een houding waarbij wij juist moeten proberen om degenen die altijd aan de andere kant van het debat stonden, te helpen een plek in en berusting met de nieuwe realiteit te vinden. En dat doe je niet door die mensen op afstand te houden maar juist door ze dichtbij te houden en te betrekken. Bosma is niet alleen een symbool van de Tweede Kamer vanuit zijn functie als voorzitter, maar ook symbool voor al die Nederlanders die nog niet de stap hebben gemaakt naar de nieuwe realiteit. Bosma bij de herdenking weghouden is daarom een gemiste kans geweest. Hoe mooi zou het zijn als al die sceptische Nederlanders op het nieuws hadden kunnen zien dat één van de grootste tegenstanders van de aandacht voor het slavernijverleden nu deelneemt aan de herdenking en er zelfs namens het parlement een krans legt? Verandering gaat in kleine stapjes, en deze stap had ik graag willen zien. Wie weet kan het volgend jaar wel zover komen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 juli 2024.
Abonneren op:
Posts (Atom)