In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
In de jesjiewe waar ik een tijdje verblijf, is het gebruikelijk om op woensdagochtend sjachariet te davvenen bij de Kotel. De jesjiewe is egalitair, vrouwen hebben net als bij ons in de LJG dezelfde rol in de dienst als mannen. Dit gemengde gezelschap kan, zoals je begrijpt, niet terecht bij de ‘gewone’ Kotel. Wij davvenen in het stukje daarnaast, het relatief nieuwe stuk naast de Kotel waar de progressief-Joodse stromingen een plek hebben.
Niet zelden leidt het feit dat mannen en vrouwen daar samen staan tot een confrontatie met voorbijgangers. Ultraorthodoxe mannen proberen dan de dienst te verstoren. ‘Sjiekse!’ wordt er naar onze vrouwen geroepen. Wat wij doen wordt gezien als een regelrechte aanval op de Joodse traditie. De confrontatie is doorgaans eenzijdig, met dit soort risjesmakers valt niet te praten.
Maar laatst kwam het in zo’n confrontatie toch tot een gesprek. Eén van de verstoorders raakte in gesprek met onze rosj jesjiewe, de rabbijn die aan het hoofd van ons instituut staat. ‘Hoe kan het toch’, vroeg die man, ‘dat jullie dingen doen die lijnrecht tegen de halacha ingaan?’
Onze rosj jesiewe legde uit dat hij vindt dat een egalitaire dienst helemaal niet ingaat tegen de halacha. ‘Sterker nog,’ zei hij, ‘ik meen dat de halacha voorschrijft dat vrouwen deelhebben aan de mitswot. Dat is de manier waarop ik de halacha lees.’ De man tegenover hem leek het even niet te begrijpen. Verwonderd keek hij hem aan en zei: ‘Geloof je echt dat dit de halacha is? Dat mannen en vrouwen samen het gebed kunnen doen?’ ‘Ja,’ antwoordde de rosj jesjiewe.
Er leek iets in de man te veranderen. Het idee dat hij tegenover iemand stond die zich beroept op dezelfde traditie – het feit dat zij in zekere zin dezelfde taal spraken – leek een bijzonder effect te hebben. ‘Maar stel nou dat de masjiach komt,’ zei de man, ‘en die vertelt dat jij het bij het verkeerde eind hebt. Dat egalitaire diensten eigenlijk verboden zijn volgens de halacha. Zou je dan je mening veranderen?’ ‘Als ik het van de masjiach zelf zou horen, dan zou ik dat accepteren,’ antwoordde hij. ‘En jij?’ vroeg hij vervolgens, ‘zou jij er vrede mee hebben als de masjiach komt en verklaart dat de halacha voorschrijft dat vrouwen ook deelhebben aan de mitswot? Zou jij dat accepteren?’ ‘Ja,’ antwoordde de man. ‘Als de masjiach zegt dat ik het bij het verkeerde eind heb, dan kan ik niet anders dan mijn mening bijstellen.’
Even was het stil. Toen zei de man die net nog schreeuwend naar onze groep had staan roepen: ‘Dan zit er eigenlijk niets anders op dan geduld te hebben en te wachten tot de tijd komt waar wij allebei naar uitkijken.’ De man is daarna nooit meer tussen de schreeuwers gezien.
Het is soms, zoals je in je laatste brief schrijft, een kwestie van proberen je in te leven in de ander. Door jouw wisseltruc bijvoorbeeld. Of door te zoeken naar een gedeelde taal, naar een vorm van gemeenschappelijkheid die de kloof tussen twee mensen een klein beetje kan overbruggen. Daar, in het midden, kan je elkaar misschien even de hand schudden. Het besef dat je zelf nog wel eens ongelijk zou kunnen hebben vormt daarin een essentieel onderdeel. Tot die tijd kunnen wij alleen maar wachten op het verlossende antwoord.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 14 november 2025.
opjehoede
vrijdag 21 november 2025
zondag 2 november 2025
Brief aan Asjer, 31 oktober 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Toen ik het huis uitging – ik was 19 en ging studeren in Breda – nam ik voor het eerst zelf een krantenabonnement. Dat werd Het Parool, de krant die ik van thuis kende, de krant die was voortgekomen uit het verzet, die destijds een enigszins linkse signatuur had én die nieuws uit Amsterdam bracht. Aan een krant raak je gehecht, vijfenvijftig jaar later ben ik nog steeds abonnee.
Ik realiseer me dat hier ook een gevaar in schuilt, dat je eigenlijk alleen het nieuws tot je neemt dat je graag wilt lezen, vaak geschreven door journalisten die in je eigen politieke hoek zitten, die dezelfde voorkeuren hebben. Het is belangrijk om ook kennis te nemen van andere invalshoeken. In de loop van de jaren hebben je moeder en ik er dan ook vaak een krant ‘bij’ gehad, maar Het Parool is altijd gebleven.
Columnisten geven een krant kleur, ze zijn in veel gevallen gezichtsbepalend. Denk aan Simon Carmiggelt met zijn Kronkels op pagina drie van Het Parool (sorry, ver voor jouw tijd, dat vergat ik even) of Martin Bril rechtsonder op de voorpagina van de Volkskrant. Ieder dagblad heeft wel zo’n ‘gezichtsbepaler’, vaak meerdere.
Het Parool heeft de laatste tijd stevig ingegrepen in zijn columnistenbestand. Niet zo lang geleden werd Theodor Holman gewipt. Zijn niet-aflatende pro-Israël geluid viel blijkbaar niet goed. Nieuwe Parool-columnisten zijn overduidelijk pro-Palestijns, waar ik niet zo’n moeite mee heb, maar helaas vaak grimmig anti-Israël, wat ik wel problematisch vind. Maar zoals ik al zei: je moet ook schrijvers lezen met een totaal andere mening. Davka!
Eén van de relatief nieuwe Parool-columnisten is Dilara Bilgiç. Ik moet eerlijk bekennen dat ik haar niet altijd lees. Dat wil zeggen: ik begin wel, maar houd het vaak niet vol tot het eind. Bilgiç is zo rabbiaat anti-Israël, dat kan ik moeilijk verdragen. Met alle kritiek die ik zelf op de Israëlische regering heb, stuit de stellingname van Bilgiç me toch vaak tegen de borst. Het kán niet zo zijn dat Israël alleen maar bezig is met oorlogsmisdaden en alle Gazanen, inclusief de Hamasniks, slachtoffer zijn.
Toen ik deze week aan Bilgiçs column begon, dacht ik in eerste instantie ‘daar gaan we weer’. Toch begon ik haar te begrijpen, ik herkende haar gevoelens. Substitutie was de oude en simpele truc die me zover bracht. Ze beschrijft hoe ze zich voelde bij één van de Rode Lijnprotesten, waar ze eerst niet heen wilde. “Uiteindelijk stond ik er toch, met betraande ogen bovendien … niet omdat je niemand om je heen hebt, vooral omdat je dit gevoel niet altijd goed kunt delen.” Goh, herkenbaar dit.
Of: “De agenten naast me vroegen of ik mijn keffiyeh niet beter kon afdoen – ‘grimmige sfeer, mensen staren naar je’ …” Ook herkenbaar toch: keffiyeh – keppel.
Dan haalt Bilgiç theatermaker Laura van Dolron aan die vertelde over een man die tijdens de Vietnamoorlog elke avond met een kaars voor het Witte Huis protesteerde. Toen een journalist hem vroeg of hij echt geloofde iets te veranderen, antwoordde hij: “Ik doe het niet zodat het land verandert. Ik doe het zodat ikzelf niet verander.”
Dit moeten we vasthouden, Asjer. We moeten blijven geloven in onszelf, in onze normen en waarden. En die moeten we blijven uitdragen.
Gut sjabbes!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 31 oktober 2025.
Lieve Asjer,
Toen ik het huis uitging – ik was 19 en ging studeren in Breda – nam ik voor het eerst zelf een krantenabonnement. Dat werd Het Parool, de krant die ik van thuis kende, de krant die was voortgekomen uit het verzet, die destijds een enigszins linkse signatuur had én die nieuws uit Amsterdam bracht. Aan een krant raak je gehecht, vijfenvijftig jaar later ben ik nog steeds abonnee.
Ik realiseer me dat hier ook een gevaar in schuilt, dat je eigenlijk alleen het nieuws tot je neemt dat je graag wilt lezen, vaak geschreven door journalisten die in je eigen politieke hoek zitten, die dezelfde voorkeuren hebben. Het is belangrijk om ook kennis te nemen van andere invalshoeken. In de loop van de jaren hebben je moeder en ik er dan ook vaak een krant ‘bij’ gehad, maar Het Parool is altijd gebleven.
Columnisten geven een krant kleur, ze zijn in veel gevallen gezichtsbepalend. Denk aan Simon Carmiggelt met zijn Kronkels op pagina drie van Het Parool (sorry, ver voor jouw tijd, dat vergat ik even) of Martin Bril rechtsonder op de voorpagina van de Volkskrant. Ieder dagblad heeft wel zo’n ‘gezichtsbepaler’, vaak meerdere.
Het Parool heeft de laatste tijd stevig ingegrepen in zijn columnistenbestand. Niet zo lang geleden werd Theodor Holman gewipt. Zijn niet-aflatende pro-Israël geluid viel blijkbaar niet goed. Nieuwe Parool-columnisten zijn overduidelijk pro-Palestijns, waar ik niet zo’n moeite mee heb, maar helaas vaak grimmig anti-Israël, wat ik wel problematisch vind. Maar zoals ik al zei: je moet ook schrijvers lezen met een totaal andere mening. Davka!
Eén van de relatief nieuwe Parool-columnisten is Dilara Bilgiç. Ik moet eerlijk bekennen dat ik haar niet altijd lees. Dat wil zeggen: ik begin wel, maar houd het vaak niet vol tot het eind. Bilgiç is zo rabbiaat anti-Israël, dat kan ik moeilijk verdragen. Met alle kritiek die ik zelf op de Israëlische regering heb, stuit de stellingname van Bilgiç me toch vaak tegen de borst. Het kán niet zo zijn dat Israël alleen maar bezig is met oorlogsmisdaden en alle Gazanen, inclusief de Hamasniks, slachtoffer zijn.
Toen ik deze week aan Bilgiçs column begon, dacht ik in eerste instantie ‘daar gaan we weer’. Toch begon ik haar te begrijpen, ik herkende haar gevoelens. Substitutie was de oude en simpele truc die me zover bracht. Ze beschrijft hoe ze zich voelde bij één van de Rode Lijnprotesten, waar ze eerst niet heen wilde. “Uiteindelijk stond ik er toch, met betraande ogen bovendien … niet omdat je niemand om je heen hebt, vooral omdat je dit gevoel niet altijd goed kunt delen.” Goh, herkenbaar dit.
Of: “De agenten naast me vroegen of ik mijn keffiyeh niet beter kon afdoen – ‘grimmige sfeer, mensen staren naar je’ …” Ook herkenbaar toch: keffiyeh – keppel.
Dan haalt Bilgiç theatermaker Laura van Dolron aan die vertelde over een man die tijdens de Vietnamoorlog elke avond met een kaars voor het Witte Huis protesteerde. Toen een journalist hem vroeg of hij echt geloofde iets te veranderen, antwoordde hij: “Ik doe het niet zodat het land verandert. Ik doe het zodat ikzelf niet verander.”
Dit moeten we vasthouden, Asjer. We moeten blijven geloven in onszelf, in onze normen en waarden. En die moeten we blijven uitdragen.
Gut sjabbes!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 31 oktober 2025.
vrijdag 24 oktober 2025
Brief van Asjer, 17 oktober 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
In Joods Nederland kan er best wel eens flink geklaagd worden. De jongere generatie is niet zelden het mikpunt. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat jongeren actiever deelnemen aan het Joodse leven? Waarbij ‘jongere’ volgens mij alleen binnen de Joodse gemeenschap een etiket is dat je tot je 45e opgeplakt kan krijgen. De oplossing van Joods Nederland? We bieden de jongeren aan eens per maand met de bejaarden te vergaderen – zoals ik iemand ooit eens ironisch hoorde opmerken. Dat zal ze ongetwijfeld een gevoel van betrokkenheid en verantwoordelijkheid geven. De teleurstelling is groot wanneer blijkt dat deze oplossing niet tot de gewenste betrokkenheid leidt.
Maar het kan ook anders. Afgelopen vrijdag was ik in sjoel voor de jongerendienst in de LJG Amsterdam. Een kleine veertig jongeren kwamen samen om te eten in de soeka. Ze leerden over de parasja en leidden daarna zelf de dienst. Iedereen deed een deel. Soms alleen, soms samen met anderen. Er werd driestemmig gezongen en ook de derasja werd verzorgd door een van de jongeren. Om de één of andere reden is de vibe die dan in sjoel hangt totaal anders dan op een reguliere sjabbat. Er ging een soort positieve energie van uit die perfect aansloot bij het positieve nieuws over de verwachte vrijlating van de gijzelaars eerder die week.
En het laat zien: jongeren willen wel. Als je maar daadwerkelijk ruimte maakt, letterlijk en figuurlijk. Op de plekken waar het ertoe doet. En – het spijt mij voor alle bestuurders – dat is niet de vergadertafel.
Tijdens de derasja van de jongerendienst werd verteld over een groepje dertigers en veertigers die begin jaren ‘90 hun eigen soeka wilden bouwen. Het klonk als een kleine revolutie: jonge Joden die hun eigen Joodse leven wilden vormgeven en daarvoor naar de bouwmarkt trokken om houten balken en rieten matten te halen. Je herkent het verhaal misschien: uit de derasja begreep ik dat jij degene was die een aantal leeftijdsgenoten tipte over welke bouwmarkt de juiste materialen verkocht. Ik vind het best bijzonder dat de soeka die (bijna) elk jaar in jullie tuin staat, replica’s kent bij andere gezinnen. Wat maakte dat jullie toen allemaal zo enthousiast werden van het bouwen van je eigen soeka?
In je vorige brief vroeg je mij wat we kunnen doen in deze nieuwe realiteit van na 7 oktober 2023. Petities tekenen? Demonstreren? Politiek actief worden? Allemaal opties. Maar lang niet zo effectief als de oplossing die je zelf – misschien zonder er op die manier over na te denken – begin jaren ’90 aandroeg. Jonge mensen helpen een soeka te bouwen. Ze de juiste weg wijzen richting de tools om hun Joodse leven vorm te geven. Wanneer het Joodse leven onder druk staat is het enige juiste antwoord meer Joods leven. Jew up, don’t jew down.
Mijn volgende brief ontvang je vanuit Jeruzalem waar ik ruim twee maanden zal verblijven. Wanneer ik dit schrijf, lijkt het er sterk op dat Israël een nieuwe realiteit tegemoet gaat. Een nieuwe realiteit die hopelijk ook wat rust brengt hier in Nederland. Hoognodige en langverwachte rust.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 17 oktober 2025.
Lieve Pap,
In Joods Nederland kan er best wel eens flink geklaagd worden. De jongere generatie is niet zelden het mikpunt. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat jongeren actiever deelnemen aan het Joodse leven? Waarbij ‘jongere’ volgens mij alleen binnen de Joodse gemeenschap een etiket is dat je tot je 45e opgeplakt kan krijgen. De oplossing van Joods Nederland? We bieden de jongeren aan eens per maand met de bejaarden te vergaderen – zoals ik iemand ooit eens ironisch hoorde opmerken. Dat zal ze ongetwijfeld een gevoel van betrokkenheid en verantwoordelijkheid geven. De teleurstelling is groot wanneer blijkt dat deze oplossing niet tot de gewenste betrokkenheid leidt.
Maar het kan ook anders. Afgelopen vrijdag was ik in sjoel voor de jongerendienst in de LJG Amsterdam. Een kleine veertig jongeren kwamen samen om te eten in de soeka. Ze leerden over de parasja en leidden daarna zelf de dienst. Iedereen deed een deel. Soms alleen, soms samen met anderen. Er werd driestemmig gezongen en ook de derasja werd verzorgd door een van de jongeren. Om de één of andere reden is de vibe die dan in sjoel hangt totaal anders dan op een reguliere sjabbat. Er ging een soort positieve energie van uit die perfect aansloot bij het positieve nieuws over de verwachte vrijlating van de gijzelaars eerder die week.
En het laat zien: jongeren willen wel. Als je maar daadwerkelijk ruimte maakt, letterlijk en figuurlijk. Op de plekken waar het ertoe doet. En – het spijt mij voor alle bestuurders – dat is niet de vergadertafel.
Tijdens de derasja van de jongerendienst werd verteld over een groepje dertigers en veertigers die begin jaren ‘90 hun eigen soeka wilden bouwen. Het klonk als een kleine revolutie: jonge Joden die hun eigen Joodse leven wilden vormgeven en daarvoor naar de bouwmarkt trokken om houten balken en rieten matten te halen. Je herkent het verhaal misschien: uit de derasja begreep ik dat jij degene was die een aantal leeftijdsgenoten tipte over welke bouwmarkt de juiste materialen verkocht. Ik vind het best bijzonder dat de soeka die (bijna) elk jaar in jullie tuin staat, replica’s kent bij andere gezinnen. Wat maakte dat jullie toen allemaal zo enthousiast werden van het bouwen van je eigen soeka?
In je vorige brief vroeg je mij wat we kunnen doen in deze nieuwe realiteit van na 7 oktober 2023. Petities tekenen? Demonstreren? Politiek actief worden? Allemaal opties. Maar lang niet zo effectief als de oplossing die je zelf – misschien zonder er op die manier over na te denken – begin jaren ’90 aandroeg. Jonge mensen helpen een soeka te bouwen. Ze de juiste weg wijzen richting de tools om hun Joodse leven vorm te geven. Wanneer het Joodse leven onder druk staat is het enige juiste antwoord meer Joods leven. Jew up, don’t jew down.
Mijn volgende brief ontvang je vanuit Jeruzalem waar ik ruim twee maanden zal verblijven. Wanneer ik dit schrijf, lijkt het er sterk op dat Israël een nieuwe realiteit tegemoet gaat. Een nieuwe realiteit die hopelijk ook wat rust brengt hier in Nederland. Hoognodige en langverwachte rust.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 17 oktober 2025.
vrijdag 26 september 2025
Brief aan Asjer, 19 september 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Deze brief ontvang je waarschijnlijk een paar dagen voor Rosj Hasjana, Joods nieuwjaar. Die ‘vertaling’ van Rosj Hasjana moeten we trouwens hoognodig veranderen. Ja, het gaat natuurlijk over het begin van een nieuw Joods jaar, maar wel op een heel andere manier dan in de ons omringende cultuur. De betekenis van Rosj Hasjana ontgaat de meesten. Laatst kreeg ik ook weer de opmerking dat wij Joden het toch wel goed getroffen hebben: twee keer champagne, oliebollen en vuurwerk. Die twee keer champagne spreekt mij trouwens wel aan. Maar goed: ik nog eens uitleggen dat er een andere betekenis is, dat we oliebollen inruilen voor appeltjes met honing, dat we geen vuurwerk afsteken. Ik weet niet of het helemáál overkwam. Kunnen we een andere vertaling bedenken?
Eén van de gebruiken van het 31-december-oud-en-nieuw hebben we trouwens overgenomen: terugblikken op het voorbije jaar. Maar hoe zit het met de blik op de toekomst, met het maken van goede voornemens voor het nieuwe jaar? Doen wij daar ook aan? In eerste instantie dacht ik van niet. Maar tesjoewa, het belangrijkste thema van de Hoge Feestdagen, heeft natuurlijk een beetje met goede voornemens te maken: wat heb ik verkeerd gedaan, wat kan ik volgend jaar verbeteren?
Daar heb ik eens goed over zitten denken. Wat zou ik als individu tacheles kunnen bijdragen om van 5786 een beter jaar te maken? Om eerlijk te zijn: best een lastige vraag. Na het overlijden van L., nu alweer twee jaar geleden, en het wegvallen van R. door zijn ongeluk, is het activistische vlammetje bij mij een beetje gedoofd. Ik vind het zelf een bittere constatering, maar de gein is er voor mij af. Ik voel ook dat ik er de koach niet meer voor heb. De plannen, bijvoorbeeld, die R. en ik hadden om iets voor vluchtelingen op te zetten, ons project De Hartwinkel, gebaseerd op het Britse succesvolle Choose Love, is in de ijskast beland. En ik realiseer me dat ze daar waarschijnlijk voor altijd in blijven liggen.
De veranderde omstandigheden – ik bedoel de enorme impact van de oorlog die Israël voert, het wereldwijd opnieuw opgekomen antisemitisme – zorgen voor mij ook voor een nieuwe realiteit. Het gevoel van ‘het hemd is nader dan de rok’ bekruipt mij. Een gevoel dat ik eigenlijk niet wil toelaten, maar waar ik nauwelijks aan ontkom. Iets doen voor vluchtelingen lijkt ineens minder urgent dan iets doen voor de Joodse gemeenschap, hier in Nederland én in Israël.
Maar wát dan? Wat kúnnen we doen? Demonstreren? Een petitie ondertekenen? Politiek actief worden? Vredesinitiatieven steunen? Helpt dat? Wordt de wereld daar beter van? Helpen we onze Joodse gemeenschap daarmee?
Misschien moet ik het komende jaar moediger zijn en mij meer uitspreken. Oók als er binnen de Joodse gemeenschap teveel vanuit de onderbuik geacteerd en gereageerd wordt. Als – met de beste bedoelingen, daarvan ben ik overtuigd – onze vrienden van ons vervreemd worden door iedere keer weer met beschuldigingen over antisemitisme te komen. Antisemitisme dat groeiend is, zeker. Maar onze vrienden mogen kritisch zijn, zonder dat ze dit onterechte stempel opgedrukt krijgen.
Nóg belangrijker is misschien iets doen aan de ongebreidelde polarisatie, ook binnen de Joodse gemeenschap. We moeten de boel bij elkaar houden, nu misschien wel meer dan ooit. Maar wat kan ik daar als individu aan bijdragen? Heb jij een idee?
A goet johr, lieve Asjer, ik wens jou een mooi, vredig, en honingzoet nieuw Joods jaar.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 september 2025.
Lieve Asjer,
Deze brief ontvang je waarschijnlijk een paar dagen voor Rosj Hasjana, Joods nieuwjaar. Die ‘vertaling’ van Rosj Hasjana moeten we trouwens hoognodig veranderen. Ja, het gaat natuurlijk over het begin van een nieuw Joods jaar, maar wel op een heel andere manier dan in de ons omringende cultuur. De betekenis van Rosj Hasjana ontgaat de meesten. Laatst kreeg ik ook weer de opmerking dat wij Joden het toch wel goed getroffen hebben: twee keer champagne, oliebollen en vuurwerk. Die twee keer champagne spreekt mij trouwens wel aan. Maar goed: ik nog eens uitleggen dat er een andere betekenis is, dat we oliebollen inruilen voor appeltjes met honing, dat we geen vuurwerk afsteken. Ik weet niet of het helemáál overkwam. Kunnen we een andere vertaling bedenken?
Eén van de gebruiken van het 31-december-oud-en-nieuw hebben we trouwens overgenomen: terugblikken op het voorbije jaar. Maar hoe zit het met de blik op de toekomst, met het maken van goede voornemens voor het nieuwe jaar? Doen wij daar ook aan? In eerste instantie dacht ik van niet. Maar tesjoewa, het belangrijkste thema van de Hoge Feestdagen, heeft natuurlijk een beetje met goede voornemens te maken: wat heb ik verkeerd gedaan, wat kan ik volgend jaar verbeteren?
Daar heb ik eens goed over zitten denken. Wat zou ik als individu tacheles kunnen bijdragen om van 5786 een beter jaar te maken? Om eerlijk te zijn: best een lastige vraag. Na het overlijden van L., nu alweer twee jaar geleden, en het wegvallen van R. door zijn ongeluk, is het activistische vlammetje bij mij een beetje gedoofd. Ik vind het zelf een bittere constatering, maar de gein is er voor mij af. Ik voel ook dat ik er de koach niet meer voor heb. De plannen, bijvoorbeeld, die R. en ik hadden om iets voor vluchtelingen op te zetten, ons project De Hartwinkel, gebaseerd op het Britse succesvolle Choose Love, is in de ijskast beland. En ik realiseer me dat ze daar waarschijnlijk voor altijd in blijven liggen.
De veranderde omstandigheden – ik bedoel de enorme impact van de oorlog die Israël voert, het wereldwijd opnieuw opgekomen antisemitisme – zorgen voor mij ook voor een nieuwe realiteit. Het gevoel van ‘het hemd is nader dan de rok’ bekruipt mij. Een gevoel dat ik eigenlijk niet wil toelaten, maar waar ik nauwelijks aan ontkom. Iets doen voor vluchtelingen lijkt ineens minder urgent dan iets doen voor de Joodse gemeenschap, hier in Nederland én in Israël.
Maar wát dan? Wat kúnnen we doen? Demonstreren? Een petitie ondertekenen? Politiek actief worden? Vredesinitiatieven steunen? Helpt dat? Wordt de wereld daar beter van? Helpen we onze Joodse gemeenschap daarmee?
Misschien moet ik het komende jaar moediger zijn en mij meer uitspreken. Oók als er binnen de Joodse gemeenschap teveel vanuit de onderbuik geacteerd en gereageerd wordt. Als – met de beste bedoelingen, daarvan ben ik overtuigd – onze vrienden van ons vervreemd worden door iedere keer weer met beschuldigingen over antisemitisme te komen. Antisemitisme dat groeiend is, zeker. Maar onze vrienden mogen kritisch zijn, zonder dat ze dit onterechte stempel opgedrukt krijgen.
Nóg belangrijker is misschien iets doen aan de ongebreidelde polarisatie, ook binnen de Joodse gemeenschap. We moeten de boel bij elkaar houden, nu misschien wel meer dan ooit. Maar wat kan ik daar als individu aan bijdragen? Heb jij een idee?
A goet johr, lieve Asjer, ik wens jou een mooi, vredig, en honingzoet nieuw Joods jaar.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 september 2025.
vrijdag 19 september 2025
Brief van Asjer, 12 september 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
Afgelopen zondag vierde de Portugese synagoge in Amsterdam haar 350-jarig bestaan. Het was een feest dat verleden en heden samenbracht: muziek die eeuwen overspant, woorden die richting toekomst wijzen. Met mooie toespraken en – jouw ‘monarchistische hart’ moet hebben gejubeld – in aanwezigheid van de koning zelf. Het was bijzonder om daar te zijn. Naast de onvermijdelijke nostalgie klonk er ook hoop: de oproep van voorzitter Samama om een nieuwe generatie op te leiden, stevig geworteld in traditie en tegelijk met open blik op de toekomst. Dat klonk mij als muziek in de oren.
De Portugese Synagoge zelf is daar misschien wel het mooiste voorbeeld van; het is een toonbeeld van integratie. Tijdens het inwijdingsfeest in 1675 klonk er een week lang speciaal gecomponeerde muziek. Barokke vieringen, geheel in lijn met de kunstzinnige overtuigingen van die tijd. De Portugese Joden waren onderdeel van de eigen traditie en van de bredere samenleving. Joods en Nederlands, beide met evenveel trots en overtuiging. De bouw van de synagoge was een immens project, het werd in die tijd de grootste synagoge van heel Europa. Open en bloot voor iedereen om te zien en te bewonderen. Joods leven in de openbare ruimte, zonder voorbehoud. Of in de woorden van de voorzitter: “zij bouwden geen schuilplaats maar een monument, geen vesting maar een synagoge.”
Het voorbeeld van de Snoge en de Portugese Joden is er een dat wij ter harte zouden moeten nemen, juist nu. Sinds 7 oktober 2023 zie ik hoe integratie binnen onze gemeenschap soms plaatsmaakt voor terugtrekking. Wantrouwen groeit, richting de samenleving en haar instituties. Richting het niet-Joodse deel van de samenleving, de NOS, de politie, en ga zo maar door. Mensen zoeken beschutting, bouwen muren - van steen of van gedachten.
De dreiging is reëel, en het toenemende antisemitisme dwingt velen daartoe. Maar er is ook een andere laag: vertrouwen blijft, tot op zekere hoogte, een keuze. Ik heb er altijd veel baat bij gehad te zijn opgegroeid in een gezin waar men niet achter elke boom een antisemiet ziet, zoals je zelf in je laatste brief schrijft. Om dat niet te doen is niet iets dat je overkomt, maar een keuze die je maakt. Een keuze om in beginsel uit te gaan van het goede van de mens. Om ‘ieder mens in een positief licht te beoordelen’, zoals Leo Mock en Marcel Poorthuis de woorden uit Pirke Avot 1:6 vertaald hebben. Om er van uit te gaan dat de meeste mensen geen antisemiet zijn.
Misschien lijkt dat soms naïef. Maar ik geloof dat juist zo’n houding het jodendom kan laten bloeien: stevig geworteld, zichtbaar in de samenleving en open naar de toekomst. Het soort jodendom waar de Portugese synagoge een getuige van is. Geïntegreerd in de rest van de samenleving, voor zover wij daar zelf invloed op hebben. En wie weet, over 350 jaar, spreekt men nog steeds met bewondering over de keuzes die wij nu maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 september 2025.
Lieve Pap,
Afgelopen zondag vierde de Portugese synagoge in Amsterdam haar 350-jarig bestaan. Het was een feest dat verleden en heden samenbracht: muziek die eeuwen overspant, woorden die richting toekomst wijzen. Met mooie toespraken en – jouw ‘monarchistische hart’ moet hebben gejubeld – in aanwezigheid van de koning zelf. Het was bijzonder om daar te zijn. Naast de onvermijdelijke nostalgie klonk er ook hoop: de oproep van voorzitter Samama om een nieuwe generatie op te leiden, stevig geworteld in traditie en tegelijk met open blik op de toekomst. Dat klonk mij als muziek in de oren.
De Portugese Synagoge zelf is daar misschien wel het mooiste voorbeeld van; het is een toonbeeld van integratie. Tijdens het inwijdingsfeest in 1675 klonk er een week lang speciaal gecomponeerde muziek. Barokke vieringen, geheel in lijn met de kunstzinnige overtuigingen van die tijd. De Portugese Joden waren onderdeel van de eigen traditie en van de bredere samenleving. Joods en Nederlands, beide met evenveel trots en overtuiging. De bouw van de synagoge was een immens project, het werd in die tijd de grootste synagoge van heel Europa. Open en bloot voor iedereen om te zien en te bewonderen. Joods leven in de openbare ruimte, zonder voorbehoud. Of in de woorden van de voorzitter: “zij bouwden geen schuilplaats maar een monument, geen vesting maar een synagoge.”
Het voorbeeld van de Snoge en de Portugese Joden is er een dat wij ter harte zouden moeten nemen, juist nu. Sinds 7 oktober 2023 zie ik hoe integratie binnen onze gemeenschap soms plaatsmaakt voor terugtrekking. Wantrouwen groeit, richting de samenleving en haar instituties. Richting het niet-Joodse deel van de samenleving, de NOS, de politie, en ga zo maar door. Mensen zoeken beschutting, bouwen muren - van steen of van gedachten.
De dreiging is reëel, en het toenemende antisemitisme dwingt velen daartoe. Maar er is ook een andere laag: vertrouwen blijft, tot op zekere hoogte, een keuze. Ik heb er altijd veel baat bij gehad te zijn opgegroeid in een gezin waar men niet achter elke boom een antisemiet ziet, zoals je zelf in je laatste brief schrijft. Om dat niet te doen is niet iets dat je overkomt, maar een keuze die je maakt. Een keuze om in beginsel uit te gaan van het goede van de mens. Om ‘ieder mens in een positief licht te beoordelen’, zoals Leo Mock en Marcel Poorthuis de woorden uit Pirke Avot 1:6 vertaald hebben. Om er van uit te gaan dat de meeste mensen geen antisemiet zijn.
Misschien lijkt dat soms naïef. Maar ik geloof dat juist zo’n houding het jodendom kan laten bloeien: stevig geworteld, zichtbaar in de samenleving en open naar de toekomst. Het soort jodendom waar de Portugese synagoge een getuige van is. Geïntegreerd in de rest van de samenleving, voor zover wij daar zelf invloed op hebben. En wie weet, over 350 jaar, spreekt men nog steeds met bewondering over de keuzes die wij nu maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 september 2025.
vrijdag 5 september 2025
Brief aan Asjer, 29 augustus 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Zoals veel mensen in onze gemeenschap ben ik al een tijd van slag door alles dat - in een steeds hoger tempo lijkt het wel – op ons af komt. Ik weet soms niet meer zo goed hoe ik ermee moet omgaan. Dan heb ik de neiging om, in overdrachtelijke zin natuurlijk, van me af te gaan slaan. Om me meteen daarna te realiseren dat dat nooit de manier kan zijn. Jouw brief helpt om niet ‘af te glijden’. Je houdt ons, Joden, een spiegel voor. Je herinnert ons eraan dat we onze Joodse waarden niet mogen verloochenen. “Minderheden beschermen, zinloos geweld voorkomen en opkomen voor de kwetsbaren – dat vormt de ruggengraat van onze traditie,” schrijf je. En zo is dat.
Op zoek naar wat meer houvast en in een poging m’n gedachten en gevoelens beter te ordenen, besloot ik om een twintig jaar oud essay van Abram de Swaan maar eens te herlezen. De Swaan heeft als emeritus (universiteits)hoogleraar een grote staat van dienst. Voor mij is hij de man die de term ‘anti-Israëlisch enthousiasme’ muntte. Ik herinner mij nog goed dat ik zijn essay, Anti-Israëlische enthousiasmes en de tragedie van het blind proces, las en dat ik nogal onder de indruk was. In een artikel in Het Parool van 13 april vorig jaar noemde Emile (Schrijver) het ‘een briljant essay’. Ik ben het met hem eens: briljant. En bovendien, na twintig jaar, nog zó ongelooflijk actueel …
In mijn herinnering was De Swaan’s essay grotendeels een poging om duidelijk te maken waarom we niet te snel moeten gooien met de term antisemitisme. Nu ik het herlees, haal ik er veel meer uit.
Maar mijn geheugen liet me niet helemaal in de steek. De Swaan schreef: ‘Er zijn lichtgeraakte joden die elke kritiek op Israël wreken met de beschuldiging van antisemitisme. Dat is een misselijk verwijt … Iemand die van zijn lange leven nog nooit een antisemitisch woord geuit heeft, die bij een derdegraadsverhoor nog geen antisemitische gedachte zou laten blijken, verdient het niet om antisemiet genoemd te worden. De joden die desondanks proberen dat etiket te plakken op ieder die ook maar iets tegen Israël heeft in te brengen … trivialiseren een aanklacht die beter bewaard kan blijven voor de echte jodenhaters. Roep niet “vuur” als er geen brand is.’
Wat mij nu meer opviel, is wat De Swaan noemt ‘de neutralisering van de Holocaust’. Tegenstanders vinden dat Israël door wat het de Palestijnen aandoet, zijn plaats tussen de volkeren verbeurt. Om Israël zijn plaats in de wereld te kunnen weigeren, ontkrachten zij de betekenis van de Sjoa. De meest botte manier om dat te bereiken is domweg ontkennen dat de Sjoa ooit heeft plaatsgevonden. Maar ontkennen van de Sjoa als historisch feit is niet per se noodzakelijk, hij hoeft alleen maar als morele waarheid ontkracht te worden.
De Swaan heeft het over veel meer. Je zou dit essay echt zelf moeten lezen. Het is in 2005 gepubliceerd in De Gids en nu makkelijk online te vinden bij de DBNL.
Heb ik nu, na het herlezen van De Swaan’s essay, het houvast gevonden dat ik zocht? Mwah, niet helemaal. Ik heb me altijd al verzet tegen het idee dat achter elke boom een antisemiet zou staan. Ik hoop dat me dat ook in deze tijd blijft lukken. Daar helpt De Swaan wel bij. En als ik voel dat ik toch dreig mee te gaan in de stroom, dan kan ik me altijd nog vasthouden aan mijn favoriete definitie van het woord antisemiet: iemand die een grotere hekel heeft aan Joden dan strikt noodzakelijk 😊.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 augustus 2025.
Lieve Asjer,
Zoals veel mensen in onze gemeenschap ben ik al een tijd van slag door alles dat - in een steeds hoger tempo lijkt het wel – op ons af komt. Ik weet soms niet meer zo goed hoe ik ermee moet omgaan. Dan heb ik de neiging om, in overdrachtelijke zin natuurlijk, van me af te gaan slaan. Om me meteen daarna te realiseren dat dat nooit de manier kan zijn. Jouw brief helpt om niet ‘af te glijden’. Je houdt ons, Joden, een spiegel voor. Je herinnert ons eraan dat we onze Joodse waarden niet mogen verloochenen. “Minderheden beschermen, zinloos geweld voorkomen en opkomen voor de kwetsbaren – dat vormt de ruggengraat van onze traditie,” schrijf je. En zo is dat.
Op zoek naar wat meer houvast en in een poging m’n gedachten en gevoelens beter te ordenen, besloot ik om een twintig jaar oud essay van Abram de Swaan maar eens te herlezen. De Swaan heeft als emeritus (universiteits)hoogleraar een grote staat van dienst. Voor mij is hij de man die de term ‘anti-Israëlisch enthousiasme’ muntte. Ik herinner mij nog goed dat ik zijn essay, Anti-Israëlische enthousiasmes en de tragedie van het blind proces, las en dat ik nogal onder de indruk was. In een artikel in Het Parool van 13 april vorig jaar noemde Emile (Schrijver) het ‘een briljant essay’. Ik ben het met hem eens: briljant. En bovendien, na twintig jaar, nog zó ongelooflijk actueel …
In mijn herinnering was De Swaan’s essay grotendeels een poging om duidelijk te maken waarom we niet te snel moeten gooien met de term antisemitisme. Nu ik het herlees, haal ik er veel meer uit.
Maar mijn geheugen liet me niet helemaal in de steek. De Swaan schreef: ‘Er zijn lichtgeraakte joden die elke kritiek op Israël wreken met de beschuldiging van antisemitisme. Dat is een misselijk verwijt … Iemand die van zijn lange leven nog nooit een antisemitisch woord geuit heeft, die bij een derdegraadsverhoor nog geen antisemitische gedachte zou laten blijken, verdient het niet om antisemiet genoemd te worden. De joden die desondanks proberen dat etiket te plakken op ieder die ook maar iets tegen Israël heeft in te brengen … trivialiseren een aanklacht die beter bewaard kan blijven voor de echte jodenhaters. Roep niet “vuur” als er geen brand is.’
Wat mij nu meer opviel, is wat De Swaan noemt ‘de neutralisering van de Holocaust’. Tegenstanders vinden dat Israël door wat het de Palestijnen aandoet, zijn plaats tussen de volkeren verbeurt. Om Israël zijn plaats in de wereld te kunnen weigeren, ontkrachten zij de betekenis van de Sjoa. De meest botte manier om dat te bereiken is domweg ontkennen dat de Sjoa ooit heeft plaatsgevonden. Maar ontkennen van de Sjoa als historisch feit is niet per se noodzakelijk, hij hoeft alleen maar als morele waarheid ontkracht te worden.
De Swaan heeft het over veel meer. Je zou dit essay echt zelf moeten lezen. Het is in 2005 gepubliceerd in De Gids en nu makkelijk online te vinden bij de DBNL.
Heb ik nu, na het herlezen van De Swaan’s essay, het houvast gevonden dat ik zocht? Mwah, niet helemaal. Ik heb me altijd al verzet tegen het idee dat achter elke boom een antisemiet zou staan. Ik hoop dat me dat ook in deze tijd blijft lukken. Daar helpt De Swaan wel bij. En als ik voel dat ik toch dreig mee te gaan in de stroom, dan kan ik me altijd nog vasthouden aan mijn favoriete definitie van het woord antisemiet: iemand die een grotere hekel heeft aan Joden dan strikt noodzakelijk 😊.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 augustus 2025.
vrijdag 22 augustus 2025
Brief van Asjer, 15 augustus 2025
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Pap,
Wanneer ik op de fiets zit of mezelf met tegenzin een uur door de sportschool sleep, luister ik graag naar podcasts. Zo vergeet ik de tijd een beetje. Soms hoor ik amper waar ik naar luister, maar vandaag bleef iets hangen.
Het was een podcast van een Amerikaanse rabbijn die mensen interviewt over momenten waarop ze in een Joodse omgeving te horen kregen dat ze het ‘fout’ deden. Zoals de moeder die, na jaren, weer eens naar sjoel ging zodat haar kind zich er thuis zou voelen. Toen het kind begon te tekenen, sprak een sjoelbezoeker haar bestraffend aan - schrijven op sjabbat is immers verboden. Het gevoel van ‘fout’ zijn was zo schrijnend, dat ze jaren niet meer terugkwam.
Elke Jood kent dat gevoel weleens - ja, ook rabbijnstudenten. Misschien omdat we zo’n scherpomlijnd beeld hebben van wat ‘goed’ jodendom is. Het juiste bestek voor vlees, zwijgen tussen handenwassen en moutsie, precies op de goede momenten buigen in de dienst.
Maar wat de meeste Joden in Nederland tegenwoordig nog veel belangrijker vinden dan al deze religieuze gebruiken, is de manier waarop men naar Israël kijkt. Dat kan je pas écht fout doen. Wie openlijk kritiek heeft op Israël wordt neergezet als een slechte Jood of een Joodse zelfhater. Steun aan Israël wordt verheven tot het gebod bij uitstek, wordt neergezet als de Joodse ondergrens waar je vooral niet doorheen moet zakken. Wie de indruk wekt Israël niet trouw te zijn, plaatst zich buiten het collectief. En de hardste schreeuwers zijn inmiddels degenen die bepalen hoe die trouw aan Israël eruit moet zien.
Blinde trouw aan Israël heeft met jodendom weinig te maken. Eerder met niet willen inzien dat een deel van de Israëlische bevolking door een morele ondergrens is gezakt met acties die ironisch genoeg nu juist tegen alle Joodse waarden ingaan. En dat het misschien juist van betrokkenheid bij Joodse ethiek getuigt om daar iets van te vinden. Om iets te vinden van de settlers die ongestraft Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever kunnen aanvallen, soms met de dood tot gevolg, zoals vorige week weer gebeurde. Om iets te vinden van de Israëlische ministers die zich vol trots laten fotograferen naast een muur waar met graffiti ‘dood aan de Arabieren’ op is geschreven. Of van de Israëlische rabbijn die in een les vertelde dat het prima is om Palestijnse kinderen te laten uithongeren omdat onder hen de terroristen van de toekomst te vinden zijn.
Trouw aan de Israëlische staat is nergens als gebod te vinden. Maar het beschermen van minderheden, het voorkomen van zinloos geweld en het opkomen voor de kwetsbaren - dát vormt de ruggengraat van onze traditie. Hoe kan het dat we deze misdadigers niet het gevoel geven dat ze het ‘fout’ doen, maar een moeder die haar kind laat tekenen in sjoel wel?
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 augustus 2025.
Lieve Pap,
Wanneer ik op de fiets zit of mezelf met tegenzin een uur door de sportschool sleep, luister ik graag naar podcasts. Zo vergeet ik de tijd een beetje. Soms hoor ik amper waar ik naar luister, maar vandaag bleef iets hangen.
Het was een podcast van een Amerikaanse rabbijn die mensen interviewt over momenten waarop ze in een Joodse omgeving te horen kregen dat ze het ‘fout’ deden. Zoals de moeder die, na jaren, weer eens naar sjoel ging zodat haar kind zich er thuis zou voelen. Toen het kind begon te tekenen, sprak een sjoelbezoeker haar bestraffend aan - schrijven op sjabbat is immers verboden. Het gevoel van ‘fout’ zijn was zo schrijnend, dat ze jaren niet meer terugkwam.
Elke Jood kent dat gevoel weleens - ja, ook rabbijnstudenten. Misschien omdat we zo’n scherpomlijnd beeld hebben van wat ‘goed’ jodendom is. Het juiste bestek voor vlees, zwijgen tussen handenwassen en moutsie, precies op de goede momenten buigen in de dienst.
Maar wat de meeste Joden in Nederland tegenwoordig nog veel belangrijker vinden dan al deze religieuze gebruiken, is de manier waarop men naar Israël kijkt. Dat kan je pas écht fout doen. Wie openlijk kritiek heeft op Israël wordt neergezet als een slechte Jood of een Joodse zelfhater. Steun aan Israël wordt verheven tot het gebod bij uitstek, wordt neergezet als de Joodse ondergrens waar je vooral niet doorheen moet zakken. Wie de indruk wekt Israël niet trouw te zijn, plaatst zich buiten het collectief. En de hardste schreeuwers zijn inmiddels degenen die bepalen hoe die trouw aan Israël eruit moet zien.
Blinde trouw aan Israël heeft met jodendom weinig te maken. Eerder met niet willen inzien dat een deel van de Israëlische bevolking door een morele ondergrens is gezakt met acties die ironisch genoeg nu juist tegen alle Joodse waarden ingaan. En dat het misschien juist van betrokkenheid bij Joodse ethiek getuigt om daar iets van te vinden. Om iets te vinden van de settlers die ongestraft Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever kunnen aanvallen, soms met de dood tot gevolg, zoals vorige week weer gebeurde. Om iets te vinden van de Israëlische ministers die zich vol trots laten fotograferen naast een muur waar met graffiti ‘dood aan de Arabieren’ op is geschreven. Of van de Israëlische rabbijn die in een les vertelde dat het prima is om Palestijnse kinderen te laten uithongeren omdat onder hen de terroristen van de toekomst te vinden zijn.
Trouw aan de Israëlische staat is nergens als gebod te vinden. Maar het beschermen van minderheden, het voorkomen van zinloos geweld en het opkomen voor de kwetsbaren - dát vormt de ruggengraat van onze traditie. Hoe kan het dat we deze misdadigers niet het gevoel geven dat ze het ‘fout’ doen, maar een moeder die haar kind laat tekenen in sjoel wel?
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 augustus 2025.
Abonneren op:
Reacties (Atom)