Joods Nederland is goed georganiseerd. Misschien wel een beetje óver-georganiseerd. Zover ik weet is hier nooit onderzoek naar gedaan, maar dat kan bijna niet mis. We zijn als Nederlands-Joodse gemeenschap, iedereen meetellend – van pasgeboren baby tot honderdjarige, mensen met één of twee Joodse ouders, in Nederland wonende Israëli’s, et cetera – met niet meer dan 52.000 zielen. Als je dat getal afzet tegen het aantal Joodse verenigingen en stichtingen …
En al die clubjes en stichtingen hebben bestuurders. Oudere, ervaren bestuurders, jongeren, bestuurders met diverse petten op, je hebt ze in soorten en maten. Gelukkig slagen bijna alle Joodse organisaties er steeds weer in om voldoende bestuursleden te vinden.
What makes them tick, vraag ik me wel eens af. Wat is de motivatie van zoveel mensen om hun vrije tijd te besteden aan vaak lange vergaderingen, talloze telefoontjes en gesprekken, rimpelingen en plooien gladstrijken (ruzies komen in Joodse besturen immers niet voor), sjnorren en subsidies aanvragen en al die andere werkzaamheden die van bestuurders worden verwacht. Die motivatie is volgens mij tweeledig. In de eerste plaats: idealisme. Veel bestuurders die ik ken, hebben de intentie om een maatschappelijke bijdrage te leveren, om iets te doen en te betekenen voor onze Joodse gemeenschap in de breedst mogelijke zin. En er is een minder nobele motivatie, die door vrijwel alle bestuurders ontkend wordt: kowed! Bijna niemand geeft het toe, maar neemt u maar van mij aan: de meeste bestuurders zijn kowedsjleppers.
“Dat is niet zo aardig, Waterman, dat je mensen die zich zó inzetten kowedsjleppers noemt,” ik hoor het u zeggen. Helpt het een beetje als ik hieraan toevoeg dat ik zelf ook tot dit gilde behoor?
Zelfs in de tijd dat ik werkweken van 70 tot 80 uur maakte, heb ik een deel van mijn destijds zeer spaarzame vrije tijd besteed aan commissie- en bestuurswerk. En sinds Wouter Koolmees, de minister van sociale zaken, maandelijks het riante bedrag van 787 euro op mijn bankrekening laat storten, zonder dat ik daarvoor hoef te werken, heb ik wat meer tijd om mij in te zetten voor de goede Joodse zaak. Ik ben voorzitter van de Stichting Jiddische Lexicografie Amsterdam (u weet wel, van het grootste Jiddische woordenboek dat u online kunt raadplegen, jiddischwoordenboek.nl), secretaris van het CIDI-bestuur en algemeen bestuurslid van de Nederlandse Vrienden van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem.
“En? Wat levert dat je op, Waterman?” Voldoening en – ik zal het niet ontkennen – kowed. Soms mag ik met mijn snufferd vooraan staan, dat is één van de voordelen van zo’n bestuurslidmaatschap. Zo mocht ik afgelopen week, samen met 20 andere genodigden, aanschuiven bij een informeel gesprek met één van onze ministers.
Tien minuten van tevoren werden wij naar een vergaderruimte gebracht, waar koffie en thee voor ons klaar stonden. Keurig op tijd kwam de minister, vergezeld van twee assistenten, binnen. Als eerste schudde zij de hand van mijn medebestuurslid. Daarna begroette ze mij: “Wij hebben elkaar al eens ontmoet, toch?” Natuurlijk had ik dit meteen ferm moeten ontkennen, maar ik was niet snel genoeg. “Hm, ik zal even nadenken waar dat ook alweer was,” voegde zij eraan toe terwijl ze de volgende hand al schudde.
Waarschijnlijk ga ik deze minister in de komende maanden nog een keer ontmoeten. En dan kan ik, volledig naar waarheid, antwoorden “Jaaa, wij hebben elkaar al eens gesproken.” Dat soort kowed, daar doe je het voor …
Sjnorren = bedelen.
Kowed (Hebreeuws: kawod) = eer, eerbetoon, eerbied.
Kowedsjlepper = iemand die erg belust is op eerbewijzen en erefuncties.
Definities ontleend aan ‘Resten van een taal, woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch’ van Hartog Beem.
Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 juli 2019.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten