Er wordt een musical gemaakt over zijn leven: De Koning van Amsterdam. Ik denk niet dat ik erheen ga, maar als u geïnteresseerd bent: van 30 september tot en met 30 december is deze musical over het leven van Maup Caransa te zien en horen in Theater Amsterdam.
Toen Maurits Caransa werd afgevoerd naar Westerbork, kon hij niet bevroeden dat hij ooit onderwerp zou zijn van een musical. Ik moet toegeven: zijn levensverhaal leent zich voor een theaterproductie. De ondertitel van de musical zegt genoeg: Van straatschoffie tot multimiljonair.
Ik heb hier niet de ruimte om Caransa’s hele leven te beschrijven. De oudere lezers kennen zijn verhaal wel, de jongere lezers weten hoe zij moeten googlen.
Caransa is bekend geworden door zijn onroerend-goed imperium. Hij bezat de mooiste hotels in Amsterdam: Schiller, American, Doelen en Amstel Hotel. Maar hij begon een stuk eenvoudiger. In 1945, direct na de oorlog, handelde hij in dumpgoederen en in tweedehands auto’s/auto-onderdelen.
Ik heb Maup Caransa niet persoonlijk gekend. Althans, om met onze premier te spreken, ‘ik heb daar geen actieve herinnering aan’. Maar misschien heb ik hem toch wel eens ontmoet. Caransa was bevriend met mijn tante Roza. Op verjaardagsfeestjes zaten de vrouwen in de voorkamer en ‘draaiden plaatjes’. In de achterkamer zaten de mannen te kaarten. Ik sluit niet uit dat Caransa daar ook wel eens heeft zitten zwikken of whisten.
Caransa voelt voor mij een beetje als een bekende. Al was het maar door de verhalen die mijn tante zo beeldend kon vertellen. Anekdotes, met onvervalste Joodse humor. Echte practical jokes, daar maak je mij blij mee. Nou vooruit, ik laat u meegenieten.
H. had diverse textiel-agenturen en reisde daarvoor door heel Nederland. Op een gegeven dag wilde zijn auto niet starten. Dat kwam slecht uit, hij zou meerdere dagen naar Groningen en Friesland gaan, klanten bezoeken. Wat nu? Hij belde zijn chawwer: “Maup, ik heb een probleem. Ik heb voor een paar dagen een auto nodig. Kun jij me helpen?” Natuurlijk kon hij dat. “Ik heb hier een taxi staan, die kan ik wel een paar dagen missen.” H. was gered. Diezelfde middag bezocht hij zijn eerste klanten. Op weg naar Groningen werd hij aangehouden door een politieagent. “Rijbewijs, kenteken en taxivergunning alstublieft.” H. dook in het autokastje: geen kentekenbewijs, geen taxivergunning. “Ik kan het u uitleggen,” probeerde hij. De agent was onverbiddelijk, die uitleg mocht H. op het politiebureau geven. “Belt u nou even met mijnheer Caransa,” smeekte H., “die kan bevestigen dat het allemaal goed zit.” Oom agent liet zich overhalen en telefoneerde. “Mijnheer Caransa, we hebben hier iemand die in een taxi rijdt, maar geen kentekenbewijs en taxivergunning kan overleggen. Hij zegt dat u de eigenaar bent en dat hij deze auto van u geleend heeft. Klopt dat?” Caransa hoefde maar een nanoseconde na te denken: “Wat zegt u, agent? Heeft u mijn gestolen taxi gevonden? Wat geweldig!” H. kreeg voor een nacht gratis onderdak in een Groningse cel. Hoelang hij daarna niet met Maup heeft gesproken, weet ik niet.
Nog eentje dan. Op een verjaardagsfeestje schiet J. Caransa aan. “Maup, mijn autootje is op z’n eind, ik heb er alleen maar kosten aan. Als jij eens iets tegenkomt. Ik kan niet heel veel betalen, dat weet je, maar iets waar ik weer een paar jaar in kan rijden, zou mooi zijn.” Niet lang daarna helpt Caransa J. inderdaad aan een leuke tweedehands, een Volkswagen Kever. Maanden later, bij een volgende verjaardag, komen ze elkaar weer tegen. “En?” vraagt Caransa, “hoe rijdt-ie?” J. vertelt hoe blij hij met de Kever is en bedankt Caransa nogmaals. “Maar,” voegt hij eraan toe, “als ik één klein nadeeltje zou moeten bedenken … zo’n auto met de motor achterin is niet mijn eerste keus.” Caransa hoorde het stoïcijns aan, maar voelde zich toch een beetje in zijn kuif gepikt. Thuis gekomen, belde hij twee van zijn monteurs. “Ik heb een klusje dat vannacht geklaard moet worden. Daar-en-daar staat een Volkswagen Kever. Ik wil dat jullie de motor demonteren en in de kofferruimte leggen ...” Zo had J. wat hij graag wilde: een auto met de motor voorin.
Maurits Caransa z”l, moge zijn nagedachtenis ons tot zegen zijn.
Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 januari 2022.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten