“Change of plans,” roept N. al bij de voordeur. Hij zet een boodschappentas op het aanrecht en legt uit dat het plan om het ontbijtbuffet in het Turkse restaurant Şerifoğlu te proberen, moet wachten tot de volgende keer. “Ik maak straks zelf een lunch, jouw favoriete Reuben-sandwich, ik heb alle spullen meegenomen.”
N. is één van mijn beste vrienden en één van mijn meest Joodse vrienden. Als je hem naast een scherp afgestelde halachische meetlat zou leggen, dan is er op dat Joods-zijn misschien wat af te dingen. Maar zo’n meetlat hoort niet tot mijn attributen. En áls ik zo’n ding al zou gebruiken, dan zou ik ‘m zeker niet scherp afstellen. Het zal mij de hakken roesten.
Met N. deel ik een aantal liefdes. Allereerst de liefde voor lekker eten. Ik kan me qua culinaire kennis niet met hem meten – N. is een heel goede, professionele kok – maar met hem over eten praten, is altijd fijn. Als N. en ik elkaar aan de telefoon hebben gehad, weet de liefde van mijn leven precies te melden hoe weinig minuten het heeft geduurd voor we bij ons favoriete gespreksonderwerp waren aangeland. “Zelfs als jullie een discussie hebben over de voor- en nadelen van kernfusie, gaat het in no time over eten.”
Israël is een andere, vanzelfsprekende liefde die we delen. Door familieomstandigheden is het voor N. even niet mogelijk om op reis te gaan, maar zodra het weer kan, zijn we in Tel Aviv te vinden. We genieten er volop, we voelen ons er thuis, we zoeken vrienden op en … we gaan eten in onze favoriete restaurants. Op dat gebied heeft N. een goed excuus: hij moet op de hoogte blijven van culinaire ontwikkelingen. En ik volg hem graag. We bezoeken niet alléén onze favoriete tenten, maar juist ook restaurants van bekende Israëlische chefs die hard aan de weg timmeren.
Natuurlijk zijn er ook de minder vrolijke momenten die we samen beleven. ‘De oorlog’ heeft ons beiden gevormd. Lang geleden ging ik met N. mee naar het Amsterdamse Stadsarchief waar hij gegevens wilde zoeken van zijn tientallen familieleden aan moederskant die in de Sjoa zijn vermoord. En sommige herdenkingen bezoeken we samen. Ook al moet hij er een eindje voor rijden, de Nationale Holocaust Herdenking slaat N. bijna nooit over.
Wat ons écht bindt is jodendom in het algemeen. N. woont niet, zoals ik, in het zelfgekozen getto. Hij begeeft zich ook wat minder in de ‘Joodse incrowd’. Maar hij kan er volop van genieten. En het houdt hem bezig. Met het vorderen der jaren meer en meer. Het geeft mij een warm gevoel daar een rol in te mogen spelen. Dat is jaren geleden ontstaan en dat is zo gebleven. Dat weten we beiden. Toch was ik verrast – aangenaam verrast – en voelde ik me bijna opgelaten toen N. me laatst, zo maar uit het niets, een WhatsAppje stuurde:
“Ik realiseerde mij vandaag dat ik heel wat dichter bij het jodendom sta dan bijvoorbeeld tien jaar geleden en dat ik dat helemaal aan jou te danken heb. Ik ben je daar dankbaar voor! Wou ik ff gezegd hebben.”
Het duurde even voor ik hem een antwoord stuurde:
“Jeetje, N., sta ik hier, op kantoor, een beetje te blozen. Simpel gezegd: isn’t that what friends are for?”
N.: “Jazeker, maar ik wou het wel een keer tegen je gezegd hebben.”
Eén van mijn rabbijnen hield me ooit voor dat jodendom zich niet laat wegstoppen. “In iedere Jood brandt een vlammetje,” zei hij. “Dat vlammetje kan bijna doven, maar het zal nooit helemaal uitgaan, zodat het ieder moment weer kan opflakkeren.”
N. staat misschien wel nòg dichter bij het jodendom dan hij zelf vermoedt.
Deze tekst verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 8 juli 2022.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten