In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die elkaar – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – brieven schreven, voeren mijn zoon Asjer en ik een correspondentie in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik de brieven door in dit blog.
Lieve Asjer,
Je zus vroeg me om je een knuffel te geven. Dat doe ik bij deze, de echte fysieke komt nog wel. Het was fijn om Kimberley en Terry weer te zien. We spreken elkaar vaak via Facetime, maar dat is toch niet hetzelfde als een paar dagen samen optrekken.
We hadden bovendien hun nieuwe huis in Buckhurst Hill nog niet gezien. Ze wonen leuk, niet meer in Londen zelf, maar net erbuiten, in het graafschap Essex. Buckhurst Hill is, met ruim 11.000 inwoners, vrij klein. Qua grootte te vergelijken met een stadje als Doesburg. Het centrum van Buckhurst Hill bestaat uit één, niet te lange winkelstraat. Joods leven had ik daar eigenlijk niet verwacht. Maar ja: van de 300.000 Joden in Engeland woont ongeveer de helft buiten Londen ... Toch was ik verrast toen Kimberley, bij het boodschappen doen in de Waitrose, de lokale supermarkt, vroeg “wil je Bamba?” Ze wees op een groot schap met kosjere en Israëlische producten.
Ken je die grap over leven op Mars? Op een enigszins vage foto blijkt het eerste gebouw op deze niet bewoonbare planeet een Chabad House te zijn. Daar moest ik aan denken toen ik zondagochtend in m’n eentje een stuk ging wandelen en een groot bord ‘Chanuka shop now open’ zag. Daarnaast, je raadt het al, het Chabad House in Buckhurst Hill. Nou, je moet binnenkort de oversteek maar eens maken en zelf gaan kijken.
Ik wil het nog even met je hebben over het Joodse leven hier in Nederland. In deze voor ons, Joden, niet altijd even makkelijke tijd, wil ik bewust focussen op lichtpuntjes. Daar schreef ik je vorige keer al over. Dat lukte me laatst heel goed toen ik in Het Parool een interview las met rabbijn Hans Groenewoudt. Ik ken hem niet of nauwelijks. Ik weet natuurlijk dat hij de rabbijn van de Bankraskerk-sjoel is. En ik heb hem wel eens ontmoet bij een bar mitswa. Eerlijk gezegd stond hij niet op mijn netvlies als iemand die tegen de stroom durft in te roeien. Daar zat ik flink mis.
Om te beginnen geeft Groenewoudt een eenvoudige en duidelijke definitie van antisemitisme: “Discriminatie betekent dat je iemand anders behandelt dan een ander, in dezelfde situatie … Zodra je Joden, of christenen, of homo’s in gelijke situaties anders behandelt dan anderen, is dat discriminatie – en bij Joden noemen we dat antisemitisme.” Hier kan ik wat mee.
Even verderop wordt het echt interessant. De interviewer vraagt: “Wat hoort u over antisemitisme op straat?” Groenewoudt’s antwoord: “Als je kijkt naar wat er echt gebeurt, dan valt het allemaal wel mee. Ik hoor van mensen uit mijn gemeenschap: ‘Mij gebeurt niets op straat, maar ik hoorde van de vriendin van een buurvrouw dat …’ Zo gaat dat heel vaak.” Hij vervolgt zijn antwoord met: “Mijn tandarts zit op de Haarlemmerstraat, daar ga ik gewoon heen met keppel en al. En er gebeurt niets.”
Vervolgens wil de interviewer weten of Groenewoudt dat ook tegen de mensen in zijn gemeenschap zegt. “Ja,” is het antwoord, “maar die boodschap willen ze nu nog niet horen. Dat willen ze ooit wel horen, daar geloof ik in. Met angst werkt het zo: als het er eenmaal is, krijg je het heel moeilijk weg. Neem de beveiliging van Joodse gebouwen en scholen. Overal waar ik kom, word ik bewaakt. Ik vind dat helemaal niet nodig. Maar het zal nooit meer veranderen, want niemand gaat verantwoordelijkheid nemen als het eens fout gaat.”
Lees het hele interview maar eens, Asjer, het is vast nog wel online te vinden. Ik werd hier zo maar helemaal blij van.
Jij zou willen dat in Joods Nederland wat meer serieus gedroomd zou worden, schreef je vorige keer. Dat begrijp ik heel goed. Maar we hebben ook realisten nodig om ons een stap verder te brengen. Realisten zoals rabbijn Groenewoudt.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 20 december 2024.
vrijdag 27 december 2024
donderdag 12 december 2024
Brief van Asjer, 6 december 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Columns, interviews, analyses, nieuwsberichten: ik probeer het ook allemaal bij te houden. En dat valt nog niet mee. Er verschijnt zoveel in de weken sinds 7 november dat het me soms te veel wordt. Want het merendeel is inderdaad bagger te noemen. Marcel Möring in de Groene Amsterdammer van vorige week vormt daar een mooie uitzondering op. Heb je die al gelezen?
Aan aandacht voor de Joodse gemeenschap is momenteel geen tekort. In de Tweede Kamer viel men over elkaar heen om het voor Joden op te nemen. Motie na motie werd ingediend en aangenomen en de al eerder verwachte strategienota antisemitisme kreeg ineens een compleet andere lading en werd nog even goed onder de loep genomen. Tenminste, het is maar wat je goed noemt. Er is al veel kritiek te horen geweest op plannen als het inperken van het demonstratierecht en het intrekken van het Nederlanderschap. Er staat een hoop zinnigs in de strategie, maar dit soort maatregelen doen meer kwaad dan goed. En ik voel mij er op z’n zachtst gezegd onprettig bij dat repressieve maatregelen die bepaalde partijen al jarenlang willen instellen nu doorgevoerd kunnen worden over de rug van de Joodse gemeenschap.
Bovendien, wij weten allemaal dat antisemitisme niet gaat verdwijnen. Al schrijf je nog zo’n goede strategie. Inperken en beteugelen? Absoluut. Maar antisemitisch gedachtegoed volledig in de kiem smoren lijkt mij een utopie. De Joodse gemeenschap zou zich wat mij betreft dan ook beter wat minder op repressie moeten richten – dat doen anderen al genoeg – en meer op het versterken van het Joodse leven. Ervoor zorgen dat mensen een veilig Joodse omgeving hebben waar ze gewoon Joods kunnen zijn, en Joods kunnen doen.
En toen ik zag dat de strategie bestrijding antisemitisme ook een ambitie ‘Kennismaken en vieren van Joods leven in Nederland’ bevat, meende ik even dat het kabinet dat met mij eens is. Maar paradoxaal genoeg vind je onder de ambitie ‘vieren van Joods leven’ eigenlijk niets dat met levende Joden te maken heeft. Het kabinet vindt het belangrijk dat historische synagogen waar geen Joden meer komen meer geld krijgen voor onderhoud of dat bedrijven waar geen Joden werken meer rekening houden met mensen die koosjer willen eten. Wat dat met Joods leven te maken heeft, is mij een raadsel.
Maar misschien moeten we de schuld voor een gebrek aan visie op Joods leven niet bij de politiek leggen. Want hoe kunnen we van politici verwachten dat ze daar een goed beeld bij hebben wanneer ons eigen Joodse leiderschap alleen lijkt te reageren op weer het volgende incident, onderweg is om het volgende brandje te blussen? Om de volgende vermeende antisemiet de mond te snoeren of beleidsmakers het belang van holocausteducatie in te prenten. Ik mis Joods leiderschap met visie.
Afgelopen week waren we samen op de studiedag van Pardes ter herinnering aan Leo Mock, dat in het teken stond van magie in het jodendom. Het onderwerp dromen passeerde de revue. Volgens mij vond jij het enigszins bespottelijk dat een aantal van de aanwezigen vonden dat dromen grote betekenis kunnen hebben, misschien zelfs wel profetisch zouden kunnen zijn. Voor jou is dat niet rationeel genoeg en daar kan ik mij iets bij voorstellen. Maar eerlijk gezegd zou ik willen dat er in Joods Nederland wat meer serieus gedroomd zou worden. De realiteit laat namelijk flink wat te wensen over en we hebben dringend behoefte aan een blik op een andere toekomst.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 6 december 2024.
Lieve Pap,
Columns, interviews, analyses, nieuwsberichten: ik probeer het ook allemaal bij te houden. En dat valt nog niet mee. Er verschijnt zoveel in de weken sinds 7 november dat het me soms te veel wordt. Want het merendeel is inderdaad bagger te noemen. Marcel Möring in de Groene Amsterdammer van vorige week vormt daar een mooie uitzondering op. Heb je die al gelezen?
Aan aandacht voor de Joodse gemeenschap is momenteel geen tekort. In de Tweede Kamer viel men over elkaar heen om het voor Joden op te nemen. Motie na motie werd ingediend en aangenomen en de al eerder verwachte strategienota antisemitisme kreeg ineens een compleet andere lading en werd nog even goed onder de loep genomen. Tenminste, het is maar wat je goed noemt. Er is al veel kritiek te horen geweest op plannen als het inperken van het demonstratierecht en het intrekken van het Nederlanderschap. Er staat een hoop zinnigs in de strategie, maar dit soort maatregelen doen meer kwaad dan goed. En ik voel mij er op z’n zachtst gezegd onprettig bij dat repressieve maatregelen die bepaalde partijen al jarenlang willen instellen nu doorgevoerd kunnen worden over de rug van de Joodse gemeenschap.
Bovendien, wij weten allemaal dat antisemitisme niet gaat verdwijnen. Al schrijf je nog zo’n goede strategie. Inperken en beteugelen? Absoluut. Maar antisemitisch gedachtegoed volledig in de kiem smoren lijkt mij een utopie. De Joodse gemeenschap zou zich wat mij betreft dan ook beter wat minder op repressie moeten richten – dat doen anderen al genoeg – en meer op het versterken van het Joodse leven. Ervoor zorgen dat mensen een veilig Joodse omgeving hebben waar ze gewoon Joods kunnen zijn, en Joods kunnen doen.
En toen ik zag dat de strategie bestrijding antisemitisme ook een ambitie ‘Kennismaken en vieren van Joods leven in Nederland’ bevat, meende ik even dat het kabinet dat met mij eens is. Maar paradoxaal genoeg vind je onder de ambitie ‘vieren van Joods leven’ eigenlijk niets dat met levende Joden te maken heeft. Het kabinet vindt het belangrijk dat historische synagogen waar geen Joden meer komen meer geld krijgen voor onderhoud of dat bedrijven waar geen Joden werken meer rekening houden met mensen die koosjer willen eten. Wat dat met Joods leven te maken heeft, is mij een raadsel.
Maar misschien moeten we de schuld voor een gebrek aan visie op Joods leven niet bij de politiek leggen. Want hoe kunnen we van politici verwachten dat ze daar een goed beeld bij hebben wanneer ons eigen Joodse leiderschap alleen lijkt te reageren op weer het volgende incident, onderweg is om het volgende brandje te blussen? Om de volgende vermeende antisemiet de mond te snoeren of beleidsmakers het belang van holocausteducatie in te prenten. Ik mis Joods leiderschap met visie.
Afgelopen week waren we samen op de studiedag van Pardes ter herinnering aan Leo Mock, dat in het teken stond van magie in het jodendom. Het onderwerp dromen passeerde de revue. Volgens mij vond jij het enigszins bespottelijk dat een aantal van de aanwezigen vonden dat dromen grote betekenis kunnen hebben, misschien zelfs wel profetisch zouden kunnen zijn. Voor jou is dat niet rationeel genoeg en daar kan ik mij iets bij voorstellen. Maar eerlijk gezegd zou ik willen dat er in Joods Nederland wat meer serieus gedroomd zou worden. De realiteit laat namelijk flink wat te wensen over en we hebben dringend behoefte aan een blik op een andere toekomst.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 6 december 2024.
vrijdag 29 november 2024
Brief aan Asjer, 22 november 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Iets meer dan een jaar geleden schreef ik jou ook een brief. “Hou het een beetje luchtig,” adviseerde je moeder. Het was kort na 7 oktober. Nu ik zojuist achter m’n Mac kroop, ging haar advies opnieuw door mijn hoofd. Ook nu wil ik het eigenlijk niet hebben over die alsmaar voortdurende oorlog, niet over Ajax – Maccabi Tel Aviv (hoewel het een erg leuke wedstrijd was) en alles dat daarna gebeurde. Maar hoe kan ik het er NIET over hebben?
Ik volg al dagen alle nieuwsrubrieken en praatprogramma’s op tv en radio. Alles dat erover geschreven wordt, probeer ik te lezen. En daar word ik niet bepaald vrolijker van. Het is een drang, ik ontkom er niet aan. Het liefst zou ik aan alles willen ontsnappen, heel even ergens anders willen zijn. Maar ik voel me een beetje als dat Joodse mannetje in die oude witz die last heeft van risjes. Hij zou graag in een ander land wonen, een land zonder antisemitisme. Kodesjborchoe hoort zijn gebed en schuift hem een wereldbol toe. “Kies maar,” zegt de Allerhoogste. Na een tijdje die globe rondgedraaid te hebben, vraagt het mannetje met benepen stem: “Hebt u ook een andere wereldbol?”
Wat mij vooral bezighoudt, is hoe de wereld om ons heen reageert. Maar vooral ook – je zult zeggen “daar heb je hem weer” – hoe wij als Joodse gemeenschap daarop reageren. Die reacties deprimeren mij eigenlijk het meest. Niet allemaal natuurlijk.
Er zijn lichtpuntjes. Als ik Jaïr Stranders hoor, of Chantal Suissa, dan krijg ik een klein beetje hoop. Ik vind echt steun in hun woorden. Er wordt vaak lacherig gedaan over ‘verbinding’ en het is ook niet de oplossing op de korte termijn, dat weet ik. Maar als we categorisch weigeren om een hand uit te steken, dan is er uiteindelijk geen hoop, vrees ik.
Een ander lichtpuntje was de ‘niet-lullen-maar-poetsen-actie’ van David Beesemer die in no time, samen met een groep vrijwilligers, een safe shelter inrichtte in Amstelveen. Ik heb er een groot deel van de dag doorgebracht en een beetje kunnen helpen met ritjes naar de binnenstad van Amsterdam om Israëlische slachtoffers van de straatterreur van 7 november op te halen en in Amstelveen of op Schiphol af te leveren. Er waren veel mensen komen helpen, de Joodse gemeenschap liet zich van zijn beste kant zien. Hier waren de veelal angstige Israëli’s veilig en werd van alles en nog wat voor ze geregeld. Daar kreeg ik een warm gevoel van.
Ik werd ook blij van de vele berichten van niet-Joodse vrienden. In een artikel dat ik in het ‘Een-jaar-na-7-oktober-magazine’ van Dutchtown schreef, heb ik me beklaagd over het uitblijven van steunbetuigingen in de periode na 7 oktober. Een enkeling liet me destijds iets weten, van de meesten hoorde ik niets. Misschien hebben ze allemaal dat artikel gelezen, veel vrienden zochten nu contact. Heel fijn.
Maar over het algemeen ben ik dezer dagen somber. Ik kan er niet tegen hoe sommigen de angst die op dit moment heerst, groter maken, bewust of onbewust. Hoe politieke partijen de uitbraak van antisemitisme misbruiken voor hun eigen agenda, alles schuiven op mislukte integratie en denken jodenhaat te kunnen bestrijden met moslimhaat. Hoe Femke Halsema de grond wordt ingeboord terwijl ze het – in mijn ogen – zo goed doet en het beste met de Joodse gemeenschap voorheeft.
Het meest heb ik me geërgerd aan een column van Max Moszkowicz op Jonet. Die column was nauwelijks leesbaar vanwege de grote hoeveelheid taal- en spelfouten en het schreeuwerige gebruik van hoofdletters, maar dat terzijde. De inhoud van die column geeft te denken. Zo schrijft Moszkowicz: “… trof ik doodvermoeide Israëli’s aan die in groepen onder politie-escorte naar het vliegveld werden gereden, waar er een evacuatie vliegtuig van het Israëlische klaarstond …” Moszkowicz heeft blijkbaar iets gemist: de Israëlische regering besloot uiteindelijk die evacuatievliegtuigen niet te sturen. Zijn haat jegens Halsema is ook ongekend. Je mag haar best allerlei fouten in de schoenen schuiven. Ik ben het daar niet mee eens, maar dat moet kunnen. Maar schrijven dat Halsema er bewust op uit is om een onhoudbare situatie voor Joden te creëren, dat zij wíl dat Joden worden uitgescholden en belaagd, dat ze anti-Israël en anti-Joods is … Sorry, voor mij twee bruggen te ver.
Ik vlucht de komende dagen maar op een andere manier. IDFA is begonnen, ik sluit mijzelf op in de bioscoop. Lekker documentaires kijken.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 22 november 2024.
Lieve Asjer,
Iets meer dan een jaar geleden schreef ik jou ook een brief. “Hou het een beetje luchtig,” adviseerde je moeder. Het was kort na 7 oktober. Nu ik zojuist achter m’n Mac kroop, ging haar advies opnieuw door mijn hoofd. Ook nu wil ik het eigenlijk niet hebben over die alsmaar voortdurende oorlog, niet over Ajax – Maccabi Tel Aviv (hoewel het een erg leuke wedstrijd was) en alles dat daarna gebeurde. Maar hoe kan ik het er NIET over hebben?
Ik volg al dagen alle nieuwsrubrieken en praatprogramma’s op tv en radio. Alles dat erover geschreven wordt, probeer ik te lezen. En daar word ik niet bepaald vrolijker van. Het is een drang, ik ontkom er niet aan. Het liefst zou ik aan alles willen ontsnappen, heel even ergens anders willen zijn. Maar ik voel me een beetje als dat Joodse mannetje in die oude witz die last heeft van risjes. Hij zou graag in een ander land wonen, een land zonder antisemitisme. Kodesjborchoe hoort zijn gebed en schuift hem een wereldbol toe. “Kies maar,” zegt de Allerhoogste. Na een tijdje die globe rondgedraaid te hebben, vraagt het mannetje met benepen stem: “Hebt u ook een andere wereldbol?”
Wat mij vooral bezighoudt, is hoe de wereld om ons heen reageert. Maar vooral ook – je zult zeggen “daar heb je hem weer” – hoe wij als Joodse gemeenschap daarop reageren. Die reacties deprimeren mij eigenlijk het meest. Niet allemaal natuurlijk.
Er zijn lichtpuntjes. Als ik Jaïr Stranders hoor, of Chantal Suissa, dan krijg ik een klein beetje hoop. Ik vind echt steun in hun woorden. Er wordt vaak lacherig gedaan over ‘verbinding’ en het is ook niet de oplossing op de korte termijn, dat weet ik. Maar als we categorisch weigeren om een hand uit te steken, dan is er uiteindelijk geen hoop, vrees ik.
Een ander lichtpuntje was de ‘niet-lullen-maar-poetsen-actie’ van David Beesemer die in no time, samen met een groep vrijwilligers, een safe shelter inrichtte in Amstelveen. Ik heb er een groot deel van de dag doorgebracht en een beetje kunnen helpen met ritjes naar de binnenstad van Amsterdam om Israëlische slachtoffers van de straatterreur van 7 november op te halen en in Amstelveen of op Schiphol af te leveren. Er waren veel mensen komen helpen, de Joodse gemeenschap liet zich van zijn beste kant zien. Hier waren de veelal angstige Israëli’s veilig en werd van alles en nog wat voor ze geregeld. Daar kreeg ik een warm gevoel van.
Ik werd ook blij van de vele berichten van niet-Joodse vrienden. In een artikel dat ik in het ‘Een-jaar-na-7-oktober-magazine’ van Dutchtown schreef, heb ik me beklaagd over het uitblijven van steunbetuigingen in de periode na 7 oktober. Een enkeling liet me destijds iets weten, van de meesten hoorde ik niets. Misschien hebben ze allemaal dat artikel gelezen, veel vrienden zochten nu contact. Heel fijn.
Maar over het algemeen ben ik dezer dagen somber. Ik kan er niet tegen hoe sommigen de angst die op dit moment heerst, groter maken, bewust of onbewust. Hoe politieke partijen de uitbraak van antisemitisme misbruiken voor hun eigen agenda, alles schuiven op mislukte integratie en denken jodenhaat te kunnen bestrijden met moslimhaat. Hoe Femke Halsema de grond wordt ingeboord terwijl ze het – in mijn ogen – zo goed doet en het beste met de Joodse gemeenschap voorheeft.
Het meest heb ik me geërgerd aan een column van Max Moszkowicz op Jonet. Die column was nauwelijks leesbaar vanwege de grote hoeveelheid taal- en spelfouten en het schreeuwerige gebruik van hoofdletters, maar dat terzijde. De inhoud van die column geeft te denken. Zo schrijft Moszkowicz: “… trof ik doodvermoeide Israëli’s aan die in groepen onder politie-escorte naar het vliegveld werden gereden, waar er een evacuatie vliegtuig van het Israëlische klaarstond …” Moszkowicz heeft blijkbaar iets gemist: de Israëlische regering besloot uiteindelijk die evacuatievliegtuigen niet te sturen. Zijn haat jegens Halsema is ook ongekend. Je mag haar best allerlei fouten in de schoenen schuiven. Ik ben het daar niet mee eens, maar dat moet kunnen. Maar schrijven dat Halsema er bewust op uit is om een onhoudbare situatie voor Joden te creëren, dat zij wíl dat Joden worden uitgescholden en belaagd, dat ze anti-Israël en anti-Joods is … Sorry, voor mij twee bruggen te ver.
Ik vlucht de komende dagen maar op een andere manier. IDFA is begonnen, ik sluit mijzelf op in de bioscoop. Lekker documentaires kijken.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 22 november 2024.
zaterdag 16 november 2024
Brief van Asjer, 8 november 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Het zal je niet verbazen dat ik het roerend met je eens ben wat betreft het gebrek aan menselijkheid dat sinds 7 oktober gemeengoed lijkt te zijn geworden. Je hebt je hoop gevestigd op mijn generatie, schrijf je. Ik wil je niet meer deprimeren dan nodig is, maar laat ik je toch even een klein inkijkje geven in hoe het er in mijn generatie aan toe gaat.
Sinds ik terug ben uit New York heb ik een abonnement genomen op de sportschool bij mij in de straat. Niet omdat ik de sportschool nou zo leuk vind, maar omdat mij is verteld dat bewegen gezond is. Je begrijpt dat ik er met enige tegenzin naartoe ga. Om te voorkomen dat mijn abonnement een donatie zou worden, heb ik ervoor gekozen om de dichtstbijzijnde sportschool te kiezen, dan is de kans dat ik ga het grootst.
De sportschool is gewoon een locatie van een keten die door de hele stad zit. Maar nu wil het toeval dat je voor de locatie bij mij om de hoek net een paar tientjes meer betaalt dan voor een willekeurige andere locatie. Waarom? Volgens de website omdat het een ‘community-driven members-only club’ is. Je krijgt hier de ‘royal treatment’. Het is een exclusieve sportschool, want daar houdt mijn generatie van. Exclusiviteit.
Het resultaat? Drie keer per week bevind ik me in de meest dystopische plek van Amsterdam. Waar mensen naar zichzelf in de spiegel staan te kijken terwijl ze hun spieren aanspannen. Of met statiefjes rondlopen waarop hun telefoon staat om zichzelf te filmen terwijl ze oefeningen doen. Dat gaat vervolgens dan op Insta, om de rest van de wereld te laten zien hoe fit en sterk je bent.
Goed, dat is dus mijn sportschool. Maar als je écht hip en exclusief bent, dan ga je niet naar mijn sportschool. Dan ga je naar Saints en Stars. Daar is een work-out een ‘ervaring’, wordt om de één of andere reden overal willekeurig het woord ‘holy’ voor gezet en krijg je een koud doekje voor je gezicht na de les. Naar wat ik heb begrepen gaat het er vooral om gezien te worden. Een soort vijfsterren sportschool voor de crème de la crème van de havermelkelite.
Maar alsof dat nog niet genoeg is kan je nu nog een level hoger scoren. Op Instagram zag ik van de week voorbijkomen dat Saints en Stars een exclusieve avond organiseert waarbij je een sportklasje kan volgen in de Uilenburgersjoel. Want de reguliere Saints en Stars sportschool is natuurlijk alweer wat gewoontjes geworden. En waar ervaar je een gevoel van exclusiviteit tijdens je work-out? In een sjoel natuurlijk.
Het bericht deed even mijn wenkbrauwen fronsen geef ik eerlijk toe. Iets aan het bericht stoort mij. Het is natuurlijk enigszins apart, sporten in een sjoel. Maar zo bijzonder is het ook weer niet dat er religieuze gebouwen worden gebruikt om allerlei verschillende dingen in te organiseren. Paradiso is ook een voormalige kerk en in Leiden zit ook een sportschool in een voormalige kerk. Als dit is wat de Uilenburgersjoel nodig heeft om genoeg financiën binnen te krijgen om de boel draaiende te houden, dan moet dat op zich best kunnen denk ik.
Mijn ergernis zit ‘m erin dat er blijkbaar een sjoel voor nodig is om de exclusieve sportschool nog wat exclusiever te maken. Waarom is de Uilenburgersjoel nou zo’n bijzondere locatie? Omdat er ooit Joden in rondliepen? Joden en jodendom is blijkbaar iets exotisch voor de gemiddelde yup. Kom binnen voor een work-out in de natuurlijke habitat van een uitgestorven diersoort. Het zit me niet helemaal lekker. Het zou toch mooier zijn als we die sjoel kunnen vullen met levende Joden dan met hippe twintigers en dertigers die op zoek zijn naar een exclusieve ervaring. Maar goed, daarvoor moet de sjoel wel door Joden gehuurd worden. Dus hierbij een oproep: huur die ruimte voor je volgende chanoekaviering, sjabbesdiner of Joodse studentenborrel. Want een sjoel hoort niet exclusief te zijn, maar gewoon doodnormaal Joods.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 8 november 2024.
Lieve Pap,
Het zal je niet verbazen dat ik het roerend met je eens ben wat betreft het gebrek aan menselijkheid dat sinds 7 oktober gemeengoed lijkt te zijn geworden. Je hebt je hoop gevestigd op mijn generatie, schrijf je. Ik wil je niet meer deprimeren dan nodig is, maar laat ik je toch even een klein inkijkje geven in hoe het er in mijn generatie aan toe gaat.
Sinds ik terug ben uit New York heb ik een abonnement genomen op de sportschool bij mij in de straat. Niet omdat ik de sportschool nou zo leuk vind, maar omdat mij is verteld dat bewegen gezond is. Je begrijpt dat ik er met enige tegenzin naartoe ga. Om te voorkomen dat mijn abonnement een donatie zou worden, heb ik ervoor gekozen om de dichtstbijzijnde sportschool te kiezen, dan is de kans dat ik ga het grootst.
De sportschool is gewoon een locatie van een keten die door de hele stad zit. Maar nu wil het toeval dat je voor de locatie bij mij om de hoek net een paar tientjes meer betaalt dan voor een willekeurige andere locatie. Waarom? Volgens de website omdat het een ‘community-driven members-only club’ is. Je krijgt hier de ‘royal treatment’. Het is een exclusieve sportschool, want daar houdt mijn generatie van. Exclusiviteit.
Het resultaat? Drie keer per week bevind ik me in de meest dystopische plek van Amsterdam. Waar mensen naar zichzelf in de spiegel staan te kijken terwijl ze hun spieren aanspannen. Of met statiefjes rondlopen waarop hun telefoon staat om zichzelf te filmen terwijl ze oefeningen doen. Dat gaat vervolgens dan op Insta, om de rest van de wereld te laten zien hoe fit en sterk je bent.
Goed, dat is dus mijn sportschool. Maar als je écht hip en exclusief bent, dan ga je niet naar mijn sportschool. Dan ga je naar Saints en Stars. Daar is een work-out een ‘ervaring’, wordt om de één of andere reden overal willekeurig het woord ‘holy’ voor gezet en krijg je een koud doekje voor je gezicht na de les. Naar wat ik heb begrepen gaat het er vooral om gezien te worden. Een soort vijfsterren sportschool voor de crème de la crème van de havermelkelite.
Maar alsof dat nog niet genoeg is kan je nu nog een level hoger scoren. Op Instagram zag ik van de week voorbijkomen dat Saints en Stars een exclusieve avond organiseert waarbij je een sportklasje kan volgen in de Uilenburgersjoel. Want de reguliere Saints en Stars sportschool is natuurlijk alweer wat gewoontjes geworden. En waar ervaar je een gevoel van exclusiviteit tijdens je work-out? In een sjoel natuurlijk.
Het bericht deed even mijn wenkbrauwen fronsen geef ik eerlijk toe. Iets aan het bericht stoort mij. Het is natuurlijk enigszins apart, sporten in een sjoel. Maar zo bijzonder is het ook weer niet dat er religieuze gebouwen worden gebruikt om allerlei verschillende dingen in te organiseren. Paradiso is ook een voormalige kerk en in Leiden zit ook een sportschool in een voormalige kerk. Als dit is wat de Uilenburgersjoel nodig heeft om genoeg financiën binnen te krijgen om de boel draaiende te houden, dan moet dat op zich best kunnen denk ik.
Mijn ergernis zit ‘m erin dat er blijkbaar een sjoel voor nodig is om de exclusieve sportschool nog wat exclusiever te maken. Waarom is de Uilenburgersjoel nou zo’n bijzondere locatie? Omdat er ooit Joden in rondliepen? Joden en jodendom is blijkbaar iets exotisch voor de gemiddelde yup. Kom binnen voor een work-out in de natuurlijke habitat van een uitgestorven diersoort. Het zit me niet helemaal lekker. Het zou toch mooier zijn als we die sjoel kunnen vullen met levende Joden dan met hippe twintigers en dertigers die op zoek zijn naar een exclusieve ervaring. Maar goed, daarvoor moet de sjoel wel door Joden gehuurd worden. Dus hierbij een oproep: huur die ruimte voor je volgende chanoekaviering, sjabbesdiner of Joodse studentenborrel. Want een sjoel hoort niet exclusief te zijn, maar gewoon doodnormaal Joods.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 8 november 2024.
vrijdag 1 november 2024
Brief aan Asjer, 25 oktober 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
John, goede vriend in Zweden, stuurde me de dag voor Jom Kipoer een geinig gifje: ‘Ik wil mijn excuses aanbieden aan iedereen die ik nog niet heb beledigd. Even geduld, ik kom zo bij je’.
Terwijl ik deze brief begin te schrijven, een paar dagen na Jom Kipoer, moet ik weer aan dat gifje denken. Natuurlijk is het niet mijn intentie om wie dan ook opzettelijk te beledigen, maar er moet me iets van het hart. Iets dat mij niet vrolijk stemt en dat ik graag tegen jou wil aanhouden.
We hebben net de Hoge Feestdagen achter de rug, een periode van inkeer. Naar jezelf kijken dus. Je eigen gedrag langs de meetlat leggen en erkennen dat je fouten hebt gemaakt ten opzichte van anderen. Die fouten durven benoemen en vooral … jezelf voornemen diezelfde fouten niet meer te maken, proberen een iéts beter mens te worden. Ik vind dat zelf ook moeilijk, maar het is belangrijk.
Ik vraag me af hoeveel Joden dit daadwerkelijk doen. Ik vrees dat voor de meesten de beleving van deze dagen niet dieper gaat dan appeltjes-met-honing op Rosj Hasjana, een kwartiertje sjoel tijdens Neila en daarna een gezellige aanbijt. Jij vindt vast dat ik dit niet moet schrijven, dat ik niemand de maat moet nemen, dat iedere Jood zijn of haar jodendom op zijn/haar eigen manier beleeft en daar recht op heeft. Daar heb je gelijk in. Laat ik het daarom uit de sfeer van religie of sjoelbezoek halen.
Al meer dan een jaar hebben wij het dagelijks - bijna ‘uurlijks’ - over 7 oktober. Ik hoef niemand, zeker jou niet, uit te leggen waar mijn loyaliteit ligt. Ik heb verdriet over de verschrikkelijke ramp die Israël is overkomen, over het lijden van zoveel Israëli’s. Ik leef met ze mee.
Hoezeer mijn loyaliteit ook bij Israël ligt, ook het lijden van zoveel mensen ‘aan de andere kant’ gaat mij aan het hart. Of dat nu in Gaza of Libanon is, of waar dan ook. Iedere oorlog veroorzaakt diepe wonden. Ik ken, denk ik, alle argumenten over het onontkoombare van deze oorlog wel. Met een deel van die argumenten ben ik het eens, maar het blijft een feit dat ook bij de vijanden van Israël onschuldige burgers de grootste gruwelen moeten meemaken. Daarbij stilstaan vind ik niet alleen iets menselijks, het is ook typisch Joods. Hebben wij immers niet de opdracht gekregen om ons niet te verheugen over het leed van onze vijand? Leren we in het Pesachverhaal niet dat God ook treurt om de verdrinkingsdood van de Egyptenaren in de Schelfzee?
Als ik het hier over heb, is iedereen dit met me eens. “Natúúrlijk heb ik ook medelijden met die arme Palestijnen.” Hoe vaak heb ik dit het afgelopen jaar niet gehoord? Maar is dat echt gemeend? Ik twijfel bij velen sterk aan de oprechtheid van dit medeleven. Ik geef je een voorbeeld.
Kort voor Soekot is de actie Giro555 gestart. Ik was hier al een tijdje van op de hoogte omdat de liefde van mijn leven, ja, jouw moeder, een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van deze actie. Een actie voor alle getroffenen in deze klote-oorlog, ongeacht in welk land zij leven. Een humanitaire actie.
Nu komt mijn chagrijn. De commentaren van onze mede-Joden op deze actie, op social media en in Whatsappgroepen, is … ik zoek naar woorden, ronduit walgelijk. Ik had niet anders verwacht, maar dat maakt het alleen maar erger. Eigenlijk willen veel Joden niet dat slachtoffers in Gaza of Libanon geholpen worden. Daar komt het op neer. Kunnen we die Pavlov-reactie nou nooit eens uitzetten? Kunnen we nooit compassie hebben met gewone burgers die gevangen zitten in een oorlog? Kunnen we alles dat gebeurt op politiek en militair gebied niet even vergeten en doodgewoon medeleven tonen?
Ik roep niemand op om aan Giro555 te geven, dat moet iedereen zelf weten. Maar er zo cynisch en zonder je hart te laten spreken, tegen tekeer gaan, zouden we dat eens achterwege kunnen laten? Ik reken op jou en je generatiegenoten, want ik wil optimistisch blijven.
Ik sluit af met een mooie, die ik van Facebook heb gepikt: ‘Het is beter om goed te doen tussen Jom Kipoer en Rosj Hasjana dan alleen tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.’
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 25 oktober 2024.
Lieve Asjer,
John, goede vriend in Zweden, stuurde me de dag voor Jom Kipoer een geinig gifje: ‘Ik wil mijn excuses aanbieden aan iedereen die ik nog niet heb beledigd. Even geduld, ik kom zo bij je’.
Terwijl ik deze brief begin te schrijven, een paar dagen na Jom Kipoer, moet ik weer aan dat gifje denken. Natuurlijk is het niet mijn intentie om wie dan ook opzettelijk te beledigen, maar er moet me iets van het hart. Iets dat mij niet vrolijk stemt en dat ik graag tegen jou wil aanhouden.
We hebben net de Hoge Feestdagen achter de rug, een periode van inkeer. Naar jezelf kijken dus. Je eigen gedrag langs de meetlat leggen en erkennen dat je fouten hebt gemaakt ten opzichte van anderen. Die fouten durven benoemen en vooral … jezelf voornemen diezelfde fouten niet meer te maken, proberen een iéts beter mens te worden. Ik vind dat zelf ook moeilijk, maar het is belangrijk.
Ik vraag me af hoeveel Joden dit daadwerkelijk doen. Ik vrees dat voor de meesten de beleving van deze dagen niet dieper gaat dan appeltjes-met-honing op Rosj Hasjana, een kwartiertje sjoel tijdens Neila en daarna een gezellige aanbijt. Jij vindt vast dat ik dit niet moet schrijven, dat ik niemand de maat moet nemen, dat iedere Jood zijn of haar jodendom op zijn/haar eigen manier beleeft en daar recht op heeft. Daar heb je gelijk in. Laat ik het daarom uit de sfeer van religie of sjoelbezoek halen.
Al meer dan een jaar hebben wij het dagelijks - bijna ‘uurlijks’ - over 7 oktober. Ik hoef niemand, zeker jou niet, uit te leggen waar mijn loyaliteit ligt. Ik heb verdriet over de verschrikkelijke ramp die Israël is overkomen, over het lijden van zoveel Israëli’s. Ik leef met ze mee.
Hoezeer mijn loyaliteit ook bij Israël ligt, ook het lijden van zoveel mensen ‘aan de andere kant’ gaat mij aan het hart. Of dat nu in Gaza of Libanon is, of waar dan ook. Iedere oorlog veroorzaakt diepe wonden. Ik ken, denk ik, alle argumenten over het onontkoombare van deze oorlog wel. Met een deel van die argumenten ben ik het eens, maar het blijft een feit dat ook bij de vijanden van Israël onschuldige burgers de grootste gruwelen moeten meemaken. Daarbij stilstaan vind ik niet alleen iets menselijks, het is ook typisch Joods. Hebben wij immers niet de opdracht gekregen om ons niet te verheugen over het leed van onze vijand? Leren we in het Pesachverhaal niet dat God ook treurt om de verdrinkingsdood van de Egyptenaren in de Schelfzee?
Als ik het hier over heb, is iedereen dit met me eens. “Natúúrlijk heb ik ook medelijden met die arme Palestijnen.” Hoe vaak heb ik dit het afgelopen jaar niet gehoord? Maar is dat echt gemeend? Ik twijfel bij velen sterk aan de oprechtheid van dit medeleven. Ik geef je een voorbeeld.
Kort voor Soekot is de actie Giro555 gestart. Ik was hier al een tijdje van op de hoogte omdat de liefde van mijn leven, ja, jouw moeder, een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van deze actie. Een actie voor alle getroffenen in deze klote-oorlog, ongeacht in welk land zij leven. Een humanitaire actie.
Nu komt mijn chagrijn. De commentaren van onze mede-Joden op deze actie, op social media en in Whatsappgroepen, is … ik zoek naar woorden, ronduit walgelijk. Ik had niet anders verwacht, maar dat maakt het alleen maar erger. Eigenlijk willen veel Joden niet dat slachtoffers in Gaza of Libanon geholpen worden. Daar komt het op neer. Kunnen we die Pavlov-reactie nou nooit eens uitzetten? Kunnen we nooit compassie hebben met gewone burgers die gevangen zitten in een oorlog? Kunnen we alles dat gebeurt op politiek en militair gebied niet even vergeten en doodgewoon medeleven tonen?
Ik roep niemand op om aan Giro555 te geven, dat moet iedereen zelf weten. Maar er zo cynisch en zonder je hart te laten spreken, tegen tekeer gaan, zouden we dat eens achterwege kunnen laten? Ik reken op jou en je generatiegenoten, want ik wil optimistisch blijven.
Ik sluit af met een mooie, die ik van Facebook heb gepikt: ‘Het is beter om goed te doen tussen Jom Kipoer en Rosj Hasjana dan alleen tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.’
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 25 oktober 2024.
zondag 6 oktober 2024
Brief van Asjer, 27 september 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Wie had gedacht dat je brief zo’n gigantisch effect zou hebben? Hij was nog niet gepubliceerd of Omtzigt besloot al om even wat afstand van de politiek te nemen. Hij komt vast snel weer terug, zeker, maar heeft zo even de tijd zich op jouw brief te beraden.
Alle gekheid op een stokje, het was een bizar verhaal daar bij de H.J. Schoo-lezing. Wanneer mensen op zo’n negatieve manier over migranten spreken, dan gaan bij mij direct de alarmbellen rinkelen. Nederlanders in New York City halen er doorgaans veel eer uit de New Yorkers ervan te verwittigen dat New York eens Nieuw Amsterdam was, dat Harlem eigenlijk Haarlem is en Brooklyn Breukelen. Het minder bekende Yonkers komt overigens van Jonkheer Adriaen van der Donck, zo leerde ik enkele maanden geleden. De trots over onze eigen gelukzoekers staat in schril contrast met de aversie wanneer het om het geluk van anderen gaat.
En dat terwijl je ook zou kunnen stellen dat migratie in ons belang is, zeker voor de Joodse gemeenschap in Nederland. In het nieuwe onderzoek naar de demografische gegevens van Joden in Nederland dat JMW samen met Jewish Policy Research London begin december zal presenteren, komt het belang van die migratie sterk naar voren. De natuurlijke ontwikkeling van de Joodse gemeenschap laat een krimp zien, maar juist doordat er migratie is, doordat er Joden uit het buitenland zijn die besluiten in Nederland te gaan wonen, blijft het aantal Joden in Nederland al decennialang stabiel. Zonder die migratie was de Joodse gemeenschap in Nederland nu ongeveer 20 procent kleiner geweest dan dat die nu is. Laat het de Joden die dwepen met politici die oproepen tot het sluiten van alle grenzen niet horen.
Genoeg over die lezing. Wanneer ik deze brief schrijf, zitten we in de aanloop naar de Hoge Feestdagen. Sinds een paar jaar leid ik dan hier en daar een dienst tijdens die feestdagen, waardoor ik die periode ineens op een heel andere manier beleef. Doordat ik een groot deel van de diensten niet samen met jullie in sjoel kan zitten en niet meer bij de lunches, afbijt of aanbijt kan aansluiten. Bovendien is het ineens een heel erg drukke periode geworden, waarin je diensten plant en droosjes schrijft. Ik ben niet het type dat snel in paniek raakt van meer werk, maar ik kan niet ontkennen dat daar wel enige stress bij komt kijken.
Vooral het schrijven van die droosjes is iets waar ik dit jaar enigszins tegenop zie. De feestdagen vallen precies in de periode rond 7 oktober. Een jaar na de verschrikkelijke aanslag van Hamas. Wat vertel je een groep Joden in sjoel tijdens deze hoge feestdagen? Het is een vraag waar ik al maanden mee worstel. Er is zoveel gebeurd dat ik soms niet weet waar te beginnen. En er zijn zoveel verschillende meningen en visies op wat er nu gebeurt, ook binnen onze eigen gemeenschap, dat bijna elke hoek die ik wil nemen controversieel lijkt.
Maar twee dingen zijn duidelijk: in de eerste plaats moet er deze Hoge Feestdagen ruimte zijn voor het verdriet van iedereen. Wat je mening over 7 oktober en de oorlog die daarop volgde ook is. Een poging om in een periode van heftige polarisatie de boel een beetje bij elkaar te houden. Want sjoel is een plek voor iedereen, wat je politieke kleur ook is. En ten tweede moet er een jaar na 7 oktober ook ruimte zijn voor hoop. Want als we kijken naar de Joodse geschiedenis dan weten we één ding zeker: ook dit gaat voorbij. Er is een wereld na 7 oktober, na de oorlog tegen Hamas. Al mag de komst van die wereld wel een beetje meer haast maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 27 september 2024.
Lieve Pap,
Wie had gedacht dat je brief zo’n gigantisch effect zou hebben? Hij was nog niet gepubliceerd of Omtzigt besloot al om even wat afstand van de politiek te nemen. Hij komt vast snel weer terug, zeker, maar heeft zo even de tijd zich op jouw brief te beraden.
Alle gekheid op een stokje, het was een bizar verhaal daar bij de H.J. Schoo-lezing. Wanneer mensen op zo’n negatieve manier over migranten spreken, dan gaan bij mij direct de alarmbellen rinkelen. Nederlanders in New York City halen er doorgaans veel eer uit de New Yorkers ervan te verwittigen dat New York eens Nieuw Amsterdam was, dat Harlem eigenlijk Haarlem is en Brooklyn Breukelen. Het minder bekende Yonkers komt overigens van Jonkheer Adriaen van der Donck, zo leerde ik enkele maanden geleden. De trots over onze eigen gelukzoekers staat in schril contrast met de aversie wanneer het om het geluk van anderen gaat.
En dat terwijl je ook zou kunnen stellen dat migratie in ons belang is, zeker voor de Joodse gemeenschap in Nederland. In het nieuwe onderzoek naar de demografische gegevens van Joden in Nederland dat JMW samen met Jewish Policy Research London begin december zal presenteren, komt het belang van die migratie sterk naar voren. De natuurlijke ontwikkeling van de Joodse gemeenschap laat een krimp zien, maar juist doordat er migratie is, doordat er Joden uit het buitenland zijn die besluiten in Nederland te gaan wonen, blijft het aantal Joden in Nederland al decennialang stabiel. Zonder die migratie was de Joodse gemeenschap in Nederland nu ongeveer 20 procent kleiner geweest dan dat die nu is. Laat het de Joden die dwepen met politici die oproepen tot het sluiten van alle grenzen niet horen.
Genoeg over die lezing. Wanneer ik deze brief schrijf, zitten we in de aanloop naar de Hoge Feestdagen. Sinds een paar jaar leid ik dan hier en daar een dienst tijdens die feestdagen, waardoor ik die periode ineens op een heel andere manier beleef. Doordat ik een groot deel van de diensten niet samen met jullie in sjoel kan zitten en niet meer bij de lunches, afbijt of aanbijt kan aansluiten. Bovendien is het ineens een heel erg drukke periode geworden, waarin je diensten plant en droosjes schrijft. Ik ben niet het type dat snel in paniek raakt van meer werk, maar ik kan niet ontkennen dat daar wel enige stress bij komt kijken.
Vooral het schrijven van die droosjes is iets waar ik dit jaar enigszins tegenop zie. De feestdagen vallen precies in de periode rond 7 oktober. Een jaar na de verschrikkelijke aanslag van Hamas. Wat vertel je een groep Joden in sjoel tijdens deze hoge feestdagen? Het is een vraag waar ik al maanden mee worstel. Er is zoveel gebeurd dat ik soms niet weet waar te beginnen. En er zijn zoveel verschillende meningen en visies op wat er nu gebeurt, ook binnen onze eigen gemeenschap, dat bijna elke hoek die ik wil nemen controversieel lijkt.
Maar twee dingen zijn duidelijk: in de eerste plaats moet er deze Hoge Feestdagen ruimte zijn voor het verdriet van iedereen. Wat je mening over 7 oktober en de oorlog die daarop volgde ook is. Een poging om in een periode van heftige polarisatie de boel een beetje bij elkaar te houden. Want sjoel is een plek voor iedereen, wat je politieke kleur ook is. En ten tweede moet er een jaar na 7 oktober ook ruimte zijn voor hoop. Want als we kijken naar de Joodse geschiedenis dan weten we één ding zeker: ook dit gaat voorbij. Er is een wereld na 7 oktober, na de oorlog tegen Hamas. Al mag de komst van die wereld wel een beetje meer haast maken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 27 september 2024.
donderdag 19 september 2024
Brief aan Asjer, 13 september 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Familie, daar had jij het vorige keer over. Het zette me aan het denken.
Iedere ouder, iedere opvoeder probeert de moeilijke klus die kinderen opvoeden is, zo goed mogelijk te klaren. Je wilt het beste voor je kinderen. Je hoopt geen fouten te maken, terwijl je wéét dat je dat wel gaat doen.
Door jouw brief merk ik opnieuw dat voor ons, naoorlogse Joden, sommige dingen die je als heel normaal mag veronderstellen, niet zo normaal zijn. En ja, of je het nu wilt of niet, dan is het weer zonneklaar dat we 2e (ik) en 3e (jij) generatie zijn. Dat jij jezelf geen ‘3e generatie’ wilt noemen, begrijp ik maar al te goed. Ik heb precies hetzelfde gevoel, ik benoem het ook al mijn hele leven: “ik ben tweedegeneratie, maar geen tweedegeneratie slachtoffer.”
Ik was verbaasd toen ik las dat jij (en je zus) zo lang op het verkeerde spoor zaten, dat je zo lang niet van het bestaan van een aantal familieleden hebt geweten. Dat is inderdaad raar en ik realiseer me dat ik daar debet aan ben.
Na de oorlog was nog maar een deel van mijn vaders familie in leven. Twee van zijn broers en hun gezinnen waren vermoord. Zijn zus en een broer hebben de oorlog overleefd. Die broer en zus trouwden en kregen kinderen. Toen ikzelf kind was, hadden we regelmatig contact met mijn ooms, tantes, neven en nichten. Na de scheiding van mijn ouders (in 1966) verwaterde dat contact al snel. Ik kan wel een beetje reconstrueren hoe dat kwam, maar dat voert voor nu te ver. Mijn ooms en tantes zijn inmiddels overleden, met mijn neven en nichten heb ik nauwelijks tot geen contact. Mijn moeder was enig kind, dus van die kant had ik geen tantes en ooms. Jij zult het dus moeten doen met familie van je moederskant.
Levensfase is hierbij ook een element. Daar heb ik nooit eerder bij stilgestaan en het is best een vreemde gewaarwording. Jij bent de jongste in jouw generatie. Je hebt zelf (nog) geen kinderen, iedereen die jij familie noemt, is ouder dan jij. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Als ik het over familie heb, dan denk ik eigenlijk alleen aan je moeder, je zus en jou en jullie zijn alle drie jonger dan ik.
Die opmerking over kinderen krijgen is geen aansporing hoor. Niet van mij, dat weet je. Vanuit de Nederlandse politiek ligt dat anders. Je weet waar ik op doel hè? Met stijgende verbazing las ik over de H.J. Schoo-lezing die Pieter Omtzigt vorige week heeft uitgesproken. Ik kon in eerste instantie niet geloven wat hij zei.
Dat je je, zeker als politicus, zorgen maakt over de demografische ontwikkelingen, begrijp ik. Maar de conclusies die Omtzigt daaraan verbindt …
Omtzigt wijst erop dat Nederlandse vrouwen steeds minder kinderen krijgen: het aantal geboorten is gedaald naar gemiddeld 1,43 per vrouw, terwijl er ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Voor het eerst overlijden in Nederland meer mensen dan er kinderen geboren worden. Dat lagere geboortecijfer ziet hij als een probleem, omdat hierdoor “meer arbeidsmigranten uit andere landen zullen komen” om banen uit te oefenen waar Nederland zelf geen mensen meer voor heeft. “En,” voegt hij eraan toe, “dat gaat dan niet om mensen uit Polen. De geopolitieke implicaties hiervan zijn moeilijk te onderschatten.”
De commentaren uit feministische hoek waren niet mals en kwamen in het kort neer op: “Ik ga over mijn eigen baarmoeder.” De meeste commentaren gingen echter over de verbinding die Omtzigt maakt tussen de krimp in de bevolkingsgroei en de arbeidsmigratie uit landen buiten Europa. ‘Omvolkingstheorie’ las ik op diverse plaatsen. Dat gaat misschien wat ver. Maar dat Omtzigt zich op glad ijs begeeft, staat voor mij vast.
Of jij kinderen wilt of niet, houd je lekker voor jezelf. Maar voel je niet verplicht om Pieter Omtzigt een plezier te doen.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 13 september 2024.
Lieve Asjer,
Familie, daar had jij het vorige keer over. Het zette me aan het denken.
Iedere ouder, iedere opvoeder probeert de moeilijke klus die kinderen opvoeden is, zo goed mogelijk te klaren. Je wilt het beste voor je kinderen. Je hoopt geen fouten te maken, terwijl je wéét dat je dat wel gaat doen.
Door jouw brief merk ik opnieuw dat voor ons, naoorlogse Joden, sommige dingen die je als heel normaal mag veronderstellen, niet zo normaal zijn. En ja, of je het nu wilt of niet, dan is het weer zonneklaar dat we 2e (ik) en 3e (jij) generatie zijn. Dat jij jezelf geen ‘3e generatie’ wilt noemen, begrijp ik maar al te goed. Ik heb precies hetzelfde gevoel, ik benoem het ook al mijn hele leven: “ik ben tweedegeneratie, maar geen tweedegeneratie slachtoffer.”
Ik was verbaasd toen ik las dat jij (en je zus) zo lang op het verkeerde spoor zaten, dat je zo lang niet van het bestaan van een aantal familieleden hebt geweten. Dat is inderdaad raar en ik realiseer me dat ik daar debet aan ben.
Na de oorlog was nog maar een deel van mijn vaders familie in leven. Twee van zijn broers en hun gezinnen waren vermoord. Zijn zus en een broer hebben de oorlog overleefd. Die broer en zus trouwden en kregen kinderen. Toen ikzelf kind was, hadden we regelmatig contact met mijn ooms, tantes, neven en nichten. Na de scheiding van mijn ouders (in 1966) verwaterde dat contact al snel. Ik kan wel een beetje reconstrueren hoe dat kwam, maar dat voert voor nu te ver. Mijn ooms en tantes zijn inmiddels overleden, met mijn neven en nichten heb ik nauwelijks tot geen contact. Mijn moeder was enig kind, dus van die kant had ik geen tantes en ooms. Jij zult het dus moeten doen met familie van je moederskant.
Levensfase is hierbij ook een element. Daar heb ik nooit eerder bij stilgestaan en het is best een vreemde gewaarwording. Jij bent de jongste in jouw generatie. Je hebt zelf (nog) geen kinderen, iedereen die jij familie noemt, is ouder dan jij. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Als ik het over familie heb, dan denk ik eigenlijk alleen aan je moeder, je zus en jou en jullie zijn alle drie jonger dan ik.
Die opmerking over kinderen krijgen is geen aansporing hoor. Niet van mij, dat weet je. Vanuit de Nederlandse politiek ligt dat anders. Je weet waar ik op doel hè? Met stijgende verbazing las ik over de H.J. Schoo-lezing die Pieter Omtzigt vorige week heeft uitgesproken. Ik kon in eerste instantie niet geloven wat hij zei.
Dat je je, zeker als politicus, zorgen maakt over de demografische ontwikkelingen, begrijp ik. Maar de conclusies die Omtzigt daaraan verbindt …
Omtzigt wijst erop dat Nederlandse vrouwen steeds minder kinderen krijgen: het aantal geboorten is gedaald naar gemiddeld 1,43 per vrouw, terwijl er ruim twee kinderen per vrouw nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Voor het eerst overlijden in Nederland meer mensen dan er kinderen geboren worden. Dat lagere geboortecijfer ziet hij als een probleem, omdat hierdoor “meer arbeidsmigranten uit andere landen zullen komen” om banen uit te oefenen waar Nederland zelf geen mensen meer voor heeft. “En,” voegt hij eraan toe, “dat gaat dan niet om mensen uit Polen. De geopolitieke implicaties hiervan zijn moeilijk te onderschatten.”
De commentaren uit feministische hoek waren niet mals en kwamen in het kort neer op: “Ik ga over mijn eigen baarmoeder.” De meeste commentaren gingen echter over de verbinding die Omtzigt maakt tussen de krimp in de bevolkingsgroei en de arbeidsmigratie uit landen buiten Europa. ‘Omvolkingstheorie’ las ik op diverse plaatsen. Dat gaat misschien wat ver. Maar dat Omtzigt zich op glad ijs begeeft, staat voor mij vast.
Of jij kinderen wilt of niet, houd je lekker voor jezelf. Maar voel je niet verplicht om Pieter Omtzigt een plezier te doen.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 13 september 2024.
vrijdag 6 september 2024
Brief van Asjer, 30 augustus 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Ergens snap ik het wel, dat je de Olympische Spelen niet wilt kijken. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat een dergelijke aanslag op het Israëlische team vandaag zou plaatsvinden, en wat het met mij zou doen. Tegelijkertijd hoor ik mijzelf denken: 1972 is lang geleden. De sporters die nu meedoen aan de Spelen waren in 1972 nog niet geboren. De mensen die het toen in 1972 voor het zeggen hadden, zijn inmiddels waarschijnlijk allang overleden. Hoelang moeten we hier nog een ‘ding’ van maken?
Waar komt het toch vandaan om zo lang vast te houden aan dit soort gebeurtenissen uit het verleden? Joden hebben een lang geheugen. We vieren jaarlijks met Pesach de bevrijding uit de slavernij van een dikke 3000 jaar geleden alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. Historische gebeurtenissen herinneren en een plek en functie geven binnen het collectieve geheugen is onderdeel van de Joodse traditie. Maar ik betwijfel of het daar vandaan komt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zo vasthouden aan de Spelen van 1972 misschien ook iets met het oorlogsverleden te maken kan hebben.
Op werk bij JMW komt eens in de zoveel tijd weer het gesprek op tussen mensen van mijn generatie over de vraag of wij tot ‘de derde generatie behoren’ en wat dat betekent. Ik probeer mij altijd ver te houden van die term omdat ik achter ‘3e generatie’ als vanzelf het woord ‘oorlogsslachtoffer’ lees. En ik ben als kleinkind van overlevenden van de Sjoa geen slachtoffer. Ik heb geen trauma zoals de eerste generatie die heeft, noch de problemen waar hun kinderen vaak mee te kampen hebben.
Maar natuurlijk ben ook ik beïnvloed door die oorlog. Arnon Grunberg schreef ooit ergens dat ‘2e generatie’ klinkt als een stoornis die je in de DSM – het handboek voor mentale stoornissen – tegen zou kunnen komen. En dat dit betekent dat je er dus liever van zou willen genezen. Terwijl dat voor Grunberg - en ik sluit mij daar graag bij aan - niet het geval is. Opgroeien als kleinkind van grootouders die de Sjoa hebben overleefd, heeft mij gevormd tot wie ik ben en hoe ik naar de wereld kijk, en daar wil ik niet vanaf. Het hoort bij wie ik ben, inclusief de vervelende randjes die daar misschien bij komen kijken.
Allebei je kinderen hebben een soort fascinatie voor familiegeschiedenis en ik denk dat die misschien ook wel verband houdt met die oorlog. Wist je dat wij als kind allebei met het idee leefden dat er van jouw kant van de familie, naast opa en oma, helemaal geen overlevenden waren? Ergens, ik zal niet heel oud geweest zijn, leerde ik dat bijvoorbeeld jouw beide oma’s de oorlog wel hadden overleefd. Zij waren allang overleden voordat ik geboren was, wellicht dat ik bij Joodse familie die er niet meer is direct veronderstelde dat ze dan de oorlog wel niet overleefd zouden hebben. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik besefte dat opa ook nog een zus en een broer hadden die de oorlog hadden overleefd, en dat die oom en tante van jou ook nog kinderen en kleinkinderen hadden. Familie waarvan ik altijd had aangenomen dat ze niet bestonden. Dat er via een oom van oma ook nog een familietak in Den Haag bestaat, weet ik pas sinds een week of twee.
En ik hoor jou nu al zeggen: dat mensen toevalligerwijs familie zijn, betekent niet dat je met hen in contact bent en beste vrienden hoeft te zijn. En dat is natuurlijk zo. Maar ergens heeft zich dat in mijn (3e generatie?) hoofd vertaald in het idee dat er überhaupt geen familie van ons op deze aarde meer rondloopt. Vind je dat niet gek? Dat zoeken naar familie wordt daardoor bijna een sport. Je kunt je mijn enthousiasme voorstellen toen ik op werk ineens een nieuwe collega kreeg met dezelfde achternaam. Nog meer verloren familie! Dacht ik. Helaas, na wat googelen op de genealogie-websites heb ik geen gedeelde voorouder kunnen vinden. Geen familie dus, gewoon dezelfde achternaam. Dat komt natuurlijk ook voor.
Meer geluk had ik tijdens een andere zoektocht online en er toevalligerwijs achter kwam dat jouw overgrootvader Jacob Mok aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium studeerde en als chazzan in verschillende plaatsen, van Brielle tot Ommen en Antwerpen, werkte. Om vervolgens na een affaire weg te moeten. Dingen die je allemaal kan vinden als je een beetje handig bent met Delpher. Ewoud Sanders schreef een boekje over hoe je in die bronnen het beste kunt zoeken. Ik heb er een voor je meegenomen, dan kunnen we samen eens verder zoeken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 30 augustus 2024.
Lieve Pap,
Ergens snap ik het wel, dat je de Olympische Spelen niet wilt kijken. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat een dergelijke aanslag op het Israëlische team vandaag zou plaatsvinden, en wat het met mij zou doen. Tegelijkertijd hoor ik mijzelf denken: 1972 is lang geleden. De sporters die nu meedoen aan de Spelen waren in 1972 nog niet geboren. De mensen die het toen in 1972 voor het zeggen hadden, zijn inmiddels waarschijnlijk allang overleden. Hoelang moeten we hier nog een ‘ding’ van maken?
Waar komt het toch vandaan om zo lang vast te houden aan dit soort gebeurtenissen uit het verleden? Joden hebben een lang geheugen. We vieren jaarlijks met Pesach de bevrijding uit de slavernij van een dikke 3000 jaar geleden alsof het gisteren heeft plaatsgevonden. Historische gebeurtenissen herinneren en een plek en functie geven binnen het collectieve geheugen is onderdeel van de Joodse traditie. Maar ik betwijfel of het daar vandaan komt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zo vasthouden aan de Spelen van 1972 misschien ook iets met het oorlogsverleden te maken kan hebben.
Op werk bij JMW komt eens in de zoveel tijd weer het gesprek op tussen mensen van mijn generatie over de vraag of wij tot ‘de derde generatie behoren’ en wat dat betekent. Ik probeer mij altijd ver te houden van die term omdat ik achter ‘3e generatie’ als vanzelf het woord ‘oorlogsslachtoffer’ lees. En ik ben als kleinkind van overlevenden van de Sjoa geen slachtoffer. Ik heb geen trauma zoals de eerste generatie die heeft, noch de problemen waar hun kinderen vaak mee te kampen hebben.
Maar natuurlijk ben ook ik beïnvloed door die oorlog. Arnon Grunberg schreef ooit ergens dat ‘2e generatie’ klinkt als een stoornis die je in de DSM – het handboek voor mentale stoornissen – tegen zou kunnen komen. En dat dit betekent dat je er dus liever van zou willen genezen. Terwijl dat voor Grunberg - en ik sluit mij daar graag bij aan - niet het geval is. Opgroeien als kleinkind van grootouders die de Sjoa hebben overleefd, heeft mij gevormd tot wie ik ben en hoe ik naar de wereld kijk, en daar wil ik niet vanaf. Het hoort bij wie ik ben, inclusief de vervelende randjes die daar misschien bij komen kijken.
Allebei je kinderen hebben een soort fascinatie voor familiegeschiedenis en ik denk dat die misschien ook wel verband houdt met die oorlog. Wist je dat wij als kind allebei met het idee leefden dat er van jouw kant van de familie, naast opa en oma, helemaal geen overlevenden waren? Ergens, ik zal niet heel oud geweest zijn, leerde ik dat bijvoorbeeld jouw beide oma’s de oorlog wel hadden overleefd. Zij waren allang overleden voordat ik geboren was, wellicht dat ik bij Joodse familie die er niet meer is direct veronderstelde dat ze dan de oorlog wel niet overleefd zouden hebben. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen ik besefte dat opa ook nog een zus en een broer hadden die de oorlog hadden overleefd, en dat die oom en tante van jou ook nog kinderen en kleinkinderen hadden. Familie waarvan ik altijd had aangenomen dat ze niet bestonden. Dat er via een oom van oma ook nog een familietak in Den Haag bestaat, weet ik pas sinds een week of twee.
En ik hoor jou nu al zeggen: dat mensen toevalligerwijs familie zijn, betekent niet dat je met hen in contact bent en beste vrienden hoeft te zijn. En dat is natuurlijk zo. Maar ergens heeft zich dat in mijn (3e generatie?) hoofd vertaald in het idee dat er überhaupt geen familie van ons op deze aarde meer rondloopt. Vind je dat niet gek? Dat zoeken naar familie wordt daardoor bijna een sport. Je kunt je mijn enthousiasme voorstellen toen ik op werk ineens een nieuwe collega kreeg met dezelfde achternaam. Nog meer verloren familie! Dacht ik. Helaas, na wat googelen op de genealogie-websites heb ik geen gedeelde voorouder kunnen vinden. Geen familie dus, gewoon dezelfde achternaam. Dat komt natuurlijk ook voor.
Meer geluk had ik tijdens een andere zoektocht online en er toevalligerwijs achter kwam dat jouw overgrootvader Jacob Mok aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium studeerde en als chazzan in verschillende plaatsen, van Brielle tot Ommen en Antwerpen, werkte. Om vervolgens na een affaire weg te moeten. Dingen die je allemaal kan vinden als je een beetje handig bent met Delpher. Ewoud Sanders schreef een boekje over hoe je in die bronnen het beste kunt zoeken. Ik heb er een voor je meegenomen, dan kunnen we samen eens verder zoeken.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 30 augustus 2024.
donderdag 22 augustus 2024
Brief aan Asjer, 16 augustus 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Door de vakanties hebben we elkaar lang niet geschreven. Jij had het de laatste keer over de slavernijherdenking. Daar wil ik eigenlijk niet op terugkomen, het is alweer zo lang geleden. Maar toch … Je stond uitgebreid stil bij het intrekken van de uitnodiging aan Kamervoorzitter Bosma, Je had daar wel begrip voor, maar je vond het niet verstandig, schreef je. En dat legde je haarfijn uit.
Ik kon me helemaal vinden in jouw redenering, maar ik realiseerde me ook meteen dat ik er nooit op ‘jouw’ manier in zou kunnen staan. Ik ben – ik schreef het eerder – veel rancuneuzer dan jij. Daar ben ik niet trots op, maar ik kan sommige dingen gewoon niet van me afzetten.
Zo heb ik er altijd grote moeite mee gehad dat een ex-nazi, of die nu bij het Koninklijk Huis hoorde of niet, op 4 mei een krans legde bij het Nationaal Monument op de Dam. Voor Bosma geldt ook zoiets. Zijn in het verleden gedane uitspraken over de slavernij kan ik niet ‘wegdenken’. Hij hééft die uitspraken gedaan, hij heeft ze bovendien nooit teruggenomen, laat staan er spijt over betuigd. Zo’n man met een uitgestreken smoel bij de slavernijherdenking zien staan … ik moet er niet aan denken. Ook al begrijp ik jouw redenering heel goed en vind ik dat je gelijk hebt. Ben ik erg dubbel?
Hoe dan ook, de afgelopen tweeëneenhalve week verkeerde ik ook weer in zo’n soort situatie. Ik schrijf je deze brief op de laatste dag van de Olympische Spelen. Een sportevenement waar ik niet naar heb gekeken. Met ‘niet’ bedoel ik hélemaal niet. De openingsceremonie, alle sportwedstrijden, de sluitingsceremonie, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Zoals je weet, zijn er sporten bij waar ik best graag naar kijk. Maar niet als het om de Olympische Spelen gaat.
Die wrok tegen de Spelen – want dat is het – gaat terug tot 1972. Hoewel jij toen nog niet geboren was, komt het jaartal je misschien bekend voor. Het waren de beruchte Spelen in München. In de vroege ochtend van 5 september 1972 overvielen leden van de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische delegatie. Twee Israëli’s werden meteen vermoord, negen Israëlische atleten en bobo’s werden gegijzeld. Bij een schotenwisseling tussen de terroristen en de Duitse politie, later die dag, vonden zij (en één Duitse politieagent) de dood.
De schok die deze moordpartij teweegbracht, staat me nog steeds goed bij. Natuurlijk zou dit het einde betekenen van deze Spelen, daar was ik van overtuigd. Het doel van de Olympische Spelen is in de loop van de jaren immers altijd hetzelfde gebleven: Meebouwen aan een vreedzame en betere wereld, jongeren opvoeden in de olympische geest, zonder enige vorm van discriminatie, met wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en fair play. Al deze doelen werden met deze aanslag vermorzeld. Kortom: einde Spelen natuurlijk.
Daar zou je het in ieder geval over moeten hebben toch? En dat kost even tijd. Nou … nee hoor. Het IOC (Internationaal Olympisch Comité) had niet veel tijd nodig. Eén dag later – ja, de volgende dag! – besloot het IOC dat de Spelen door zouden gaan. Elf van je medesporters en officials zijn vermoord, maar je gaat lekker verder met sporten. Heel gewoon. Stond de wereld heel even stil? Nee hoor. Ik zag het op tv, nooit krijg ik dat beeld meer uit m’n geheugen: het hypocriete smoel van IOC-voorzitter Avery Brundage en zijn historische uitspraak ‘The games must go on’. Terwijl ik dit schrijf, lopen de rillingen over m’n rug.
Gelukkig waren er atleten die wel gevoel in hun donder hadden. Het waren er niet veel, des temeer bewondering heb ik voor ze. En hoewel de namen jou niets zeggen, wil ik ze niet ongenoemd laten: hockeyers Flip van Lidth de Jeude en Paul Litjens, worstelaar Bert Kops, atleten Bram Wassenaar, Wilma van Gool en Jos Hermens (die naam ken je misschien, hij is nu de manager van Sifan Hassan). Deze Nederlanders kónden niet verder sporten en gingen naar huis.
Nou, dit is de reden dat ik niet meer naar de Olympische Spelen kijk. Nooit meer? Nee, nooit meer. Nou goed, laat ik één uitzondering maken. Als de Spelen ooit gezamenlijk georganiseerd worden door Israël en de dan echt opgerichte staat Palestina, dan ga ik kijken. Dan kluister ik mezelf van opening tot sluiting aan de tv.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 augustus 2024.
Lieve Asjer,
Door de vakanties hebben we elkaar lang niet geschreven. Jij had het de laatste keer over de slavernijherdenking. Daar wil ik eigenlijk niet op terugkomen, het is alweer zo lang geleden. Maar toch … Je stond uitgebreid stil bij het intrekken van de uitnodiging aan Kamervoorzitter Bosma, Je had daar wel begrip voor, maar je vond het niet verstandig, schreef je. En dat legde je haarfijn uit.
Ik kon me helemaal vinden in jouw redenering, maar ik realiseerde me ook meteen dat ik er nooit op ‘jouw’ manier in zou kunnen staan. Ik ben – ik schreef het eerder – veel rancuneuzer dan jij. Daar ben ik niet trots op, maar ik kan sommige dingen gewoon niet van me afzetten.
Zo heb ik er altijd grote moeite mee gehad dat een ex-nazi, of die nu bij het Koninklijk Huis hoorde of niet, op 4 mei een krans legde bij het Nationaal Monument op de Dam. Voor Bosma geldt ook zoiets. Zijn in het verleden gedane uitspraken over de slavernij kan ik niet ‘wegdenken’. Hij hééft die uitspraken gedaan, hij heeft ze bovendien nooit teruggenomen, laat staan er spijt over betuigd. Zo’n man met een uitgestreken smoel bij de slavernijherdenking zien staan … ik moet er niet aan denken. Ook al begrijp ik jouw redenering heel goed en vind ik dat je gelijk hebt. Ben ik erg dubbel?
Hoe dan ook, de afgelopen tweeëneenhalve week verkeerde ik ook weer in zo’n soort situatie. Ik schrijf je deze brief op de laatste dag van de Olympische Spelen. Een sportevenement waar ik niet naar heb gekeken. Met ‘niet’ bedoel ik hélemaal niet. De openingsceremonie, alle sportwedstrijden, de sluitingsceremonie, ze kunnen me allemaal gestolen worden. Zoals je weet, zijn er sporten bij waar ik best graag naar kijk. Maar niet als het om de Olympische Spelen gaat.
Die wrok tegen de Spelen – want dat is het – gaat terug tot 1972. Hoewel jij toen nog niet geboren was, komt het jaartal je misschien bekend voor. Het waren de beruchte Spelen in München. In de vroege ochtend van 5 september 1972 overvielen leden van de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische delegatie. Twee Israëli’s werden meteen vermoord, negen Israëlische atleten en bobo’s werden gegijzeld. Bij een schotenwisseling tussen de terroristen en de Duitse politie, later die dag, vonden zij (en één Duitse politieagent) de dood.
De schok die deze moordpartij teweegbracht, staat me nog steeds goed bij. Natuurlijk zou dit het einde betekenen van deze Spelen, daar was ik van overtuigd. Het doel van de Olympische Spelen is in de loop van de jaren immers altijd hetzelfde gebleven: Meebouwen aan een vreedzame en betere wereld, jongeren opvoeden in de olympische geest, zonder enige vorm van discriminatie, met wederzijds begrip, vriendschap, solidariteit en fair play. Al deze doelen werden met deze aanslag vermorzeld. Kortom: einde Spelen natuurlijk.
Daar zou je het in ieder geval over moeten hebben toch? En dat kost even tijd. Nou … nee hoor. Het IOC (Internationaal Olympisch Comité) had niet veel tijd nodig. Eén dag later – ja, de volgende dag! – besloot het IOC dat de Spelen door zouden gaan. Elf van je medesporters en officials zijn vermoord, maar je gaat lekker verder met sporten. Heel gewoon. Stond de wereld heel even stil? Nee hoor. Ik zag het op tv, nooit krijg ik dat beeld meer uit m’n geheugen: het hypocriete smoel van IOC-voorzitter Avery Brundage en zijn historische uitspraak ‘The games must go on’. Terwijl ik dit schrijf, lopen de rillingen over m’n rug.
Gelukkig waren er atleten die wel gevoel in hun donder hadden. Het waren er niet veel, des temeer bewondering heb ik voor ze. En hoewel de namen jou niets zeggen, wil ik ze niet ongenoemd laten: hockeyers Flip van Lidth de Jeude en Paul Litjens, worstelaar Bert Kops, atleten Bram Wassenaar, Wilma van Gool en Jos Hermens (die naam ken je misschien, hij is nu de manager van Sifan Hassan). Deze Nederlanders kónden niet verder sporten en gingen naar huis.
Nou, dit is de reden dat ik niet meer naar de Olympische Spelen kijk. Nooit meer? Nee, nooit meer. Nou goed, laat ik één uitzondering maken. Als de Spelen ooit gezamenlijk georganiseerd worden door Israël en de dan echt opgerichte staat Palestina, dan ga ik kijken. Dan kluister ik mezelf van opening tot sluiting aan de tv.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 augustus 2024.
donderdag 25 juli 2024
Brief van Asjer, 19 juli 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Het is wat met dat nieuwe kabinet. We hebben er natuurlijk al even aan kunnen wennen dat de PVV nu het centrum van de macht binnen is gekomen, Martin Bosma is al enige tijd Kamervoorzitter en gaf ons daarmee misschien een klein voorproefje. Ook Bosma is enigszins controversieel, zijn eerdere uitspraken over het slavernijverleden brachten de organisatoren van de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli ertoe om de uitnodiging aan Bosma in zijn functie als voorzitter van de Tweede Kamer in te trekken.
Als Joden weten we hoe belangrijk herdenkingen kunnen zijn. En kunnen we ons ook goed voorstellen hoe het is om - zoals bij de slavernijherdenking het geval is - jaren strijd te moeten leveren voor de erkenning van leed uit het verleden. Ik kan mij om diezelfde reden ook wel inleven in de gevoelens rondom de persoon van Bosma bij die herdenking. Wat zouden wij doen als de Kamervoorzitter of premier in het verleden gezegd zou hebben ‘knettergek te worden’ van al die aandacht voor de Sjoa. Zou die persoon nog welkom zijn bij de Nationale Holocaustherdenking in het Wertheimpark? Ik betwijfel het.
Persoonlijk ben ik blij met al die aandacht voor het slavernijverleden de laatste jaren. De excuses van de premier en de koning (nogmaals, wij Joden weten hoe belangrijk zulke excuses kunnen zijn) het afgelopen herdenkingsjaar, het museum dat momenteel ontwikkeld wordt. Allemaal voorbeelden van die toegenomen aandacht. Daarmee lijkt er ook iets te zijn veranderd in de publieke opinie: waar het besef over het slavernijverleden eerst marginaal was en de gemiddelde Nederlander er niet veel belang aan hechtte, lijkt de meerderheid van de mensen er inmiddels van overtuigd dat die aandacht wel belangrijk is. Dat wij als Nederlandse samenleving het slavernijverleden onder ogen moeten zien en het leed van de nazaten van tot slaaf gemaakten moeten erkennen.
Die verandering in de publieke opinie moeten we niet onderschatten. Wat Bosma ook mag roepen, hij is in de minderheid. De excuses worden niet teruggedraaid, het museum zal er gewoon komen. De meerderheid van de Nederlanders vindt dat allemaal doodnormaal en terecht. In feite hebben Bosma en diegenen die zijn standpunt deelden, verloren en moeten zij nu een manier vinden om zich een houding te geven in de nieuwe realiteit waarin dat slavernijverleden wél de aandacht krijgt die het verdient.
En in die nieuwe realiteit is het aan de meerderheid om daar een beetje mee te helpen. In een democratie is het aan de meerderheid om ook ruimte te geven aan een minderheidsopinie, ook als die de meerderheid tegenstaat. Statements als het niet uitnodigen van de Kamervoorzitter kan ik begrijpen in een context waarin je bewustwording teweeg wilt brengen. Die periode is echter, gelukkig, voorbij. En het is voor degenen die jarenlang de strijd voor de erkenning van het slavernijverleden hebben moeten vechten misschien ook even wennen dat de strijd gewonnen is, en er nu wellicht een andere houding past.
Een houding waarbij wij juist moeten proberen om degenen die altijd aan de andere kant van het debat stonden, te helpen een plek in en berusting met de nieuwe realiteit te vinden. En dat doe je niet door die mensen op afstand te houden maar juist door ze dichtbij te houden en te betrekken. Bosma is niet alleen een symbool van de Tweede Kamer vanuit zijn functie als voorzitter, maar ook symbool voor al die Nederlanders die nog niet de stap hebben gemaakt naar de nieuwe realiteit. Bosma bij de herdenking weghouden is daarom een gemiste kans geweest. Hoe mooi zou het zijn als al die sceptische Nederlanders op het nieuws hadden kunnen zien dat één van de grootste tegenstanders van de aandacht voor het slavernijverleden nu deelneemt aan de herdenking en er zelfs namens het parlement een krans legt? Verandering gaat in kleine stapjes, en deze stap had ik graag willen zien. Wie weet kan het volgend jaar wel zover komen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 juli 2024.
Lieve Pap,
Het is wat met dat nieuwe kabinet. We hebben er natuurlijk al even aan kunnen wennen dat de PVV nu het centrum van de macht binnen is gekomen, Martin Bosma is al enige tijd Kamervoorzitter en gaf ons daarmee misschien een klein voorproefje. Ook Bosma is enigszins controversieel, zijn eerdere uitspraken over het slavernijverleden brachten de organisatoren van de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli ertoe om de uitnodiging aan Bosma in zijn functie als voorzitter van de Tweede Kamer in te trekken.
Als Joden weten we hoe belangrijk herdenkingen kunnen zijn. En kunnen we ons ook goed voorstellen hoe het is om - zoals bij de slavernijherdenking het geval is - jaren strijd te moeten leveren voor de erkenning van leed uit het verleden. Ik kan mij om diezelfde reden ook wel inleven in de gevoelens rondom de persoon van Bosma bij die herdenking. Wat zouden wij doen als de Kamervoorzitter of premier in het verleden gezegd zou hebben ‘knettergek te worden’ van al die aandacht voor de Sjoa. Zou die persoon nog welkom zijn bij de Nationale Holocaustherdenking in het Wertheimpark? Ik betwijfel het.
Persoonlijk ben ik blij met al die aandacht voor het slavernijverleden de laatste jaren. De excuses van de premier en de koning (nogmaals, wij Joden weten hoe belangrijk zulke excuses kunnen zijn) het afgelopen herdenkingsjaar, het museum dat momenteel ontwikkeld wordt. Allemaal voorbeelden van die toegenomen aandacht. Daarmee lijkt er ook iets te zijn veranderd in de publieke opinie: waar het besef over het slavernijverleden eerst marginaal was en de gemiddelde Nederlander er niet veel belang aan hechtte, lijkt de meerderheid van de mensen er inmiddels van overtuigd dat die aandacht wel belangrijk is. Dat wij als Nederlandse samenleving het slavernijverleden onder ogen moeten zien en het leed van de nazaten van tot slaaf gemaakten moeten erkennen.
Die verandering in de publieke opinie moeten we niet onderschatten. Wat Bosma ook mag roepen, hij is in de minderheid. De excuses worden niet teruggedraaid, het museum zal er gewoon komen. De meerderheid van de Nederlanders vindt dat allemaal doodnormaal en terecht. In feite hebben Bosma en diegenen die zijn standpunt deelden, verloren en moeten zij nu een manier vinden om zich een houding te geven in de nieuwe realiteit waarin dat slavernijverleden wél de aandacht krijgt die het verdient.
En in die nieuwe realiteit is het aan de meerderheid om daar een beetje mee te helpen. In een democratie is het aan de meerderheid om ook ruimte te geven aan een minderheidsopinie, ook als die de meerderheid tegenstaat. Statements als het niet uitnodigen van de Kamervoorzitter kan ik begrijpen in een context waarin je bewustwording teweeg wilt brengen. Die periode is echter, gelukkig, voorbij. En het is voor degenen die jarenlang de strijd voor de erkenning van het slavernijverleden hebben moeten vechten misschien ook even wennen dat de strijd gewonnen is, en er nu wellicht een andere houding past.
Een houding waarbij wij juist moeten proberen om degenen die altijd aan de andere kant van het debat stonden, te helpen een plek in en berusting met de nieuwe realiteit te vinden. En dat doe je niet door die mensen op afstand te houden maar juist door ze dichtbij te houden en te betrekken. Bosma is niet alleen een symbool van de Tweede Kamer vanuit zijn functie als voorzitter, maar ook symbool voor al die Nederlanders die nog niet de stap hebben gemaakt naar de nieuwe realiteit. Bosma bij de herdenking weghouden is daarom een gemiste kans geweest. Hoe mooi zou het zijn als al die sceptische Nederlanders op het nieuws hadden kunnen zien dat één van de grootste tegenstanders van de aandacht voor het slavernijverleden nu deelneemt aan de herdenking en er zelfs namens het parlement een krans legt? Verandering gaat in kleine stapjes, en deze stap had ik graag willen zien. Wie weet kan het volgend jaar wel zover komen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 juli 2024.
donderdag 11 juli 2024
Brief aan Asjer, 5 juli 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
“Tijd is een raar concept.” Het is één van de gevleugelde uitdrukkingen van je moeder en ik kan me er wel in vinden. Toen jij begin januari voor een half jaar naar New York vertrok, keek ik daar enorm tegenop: een half jaar is best lang, vond ik. Nu je bijna weer terugkomt, voelt dat heel anders. Dat half jaar ging eigenlijk best snel voorbij. Nou ja, hoe dan ook: dit is de laatste brief die ik naar jouw New Yorkse adres stuur.
In je brief van twee weken geleden zei je dat we eigenlijk niet meer over Israël moesten schrijven, want “er zijn nog zoveel andere dingen waar we het over kunnen hebben.” Ik ben het helemaal met je eens. Des te opmerkelijker dat ik, toen ik achter m’n computer kroop, automatisch begon te schrijven over de zorgen die ik – en ik niet alleen – heb over Hezbollah, over de ontwikkelingen in het noorden van Israël ... Ik heb alles gewist.
Over het vreemde concept ‘tijd’ gesproken. Gisteren moest ik terugdenken aan 16 juni 2017, voor mij een belangrijke datum. Het is de dag dat ik de Andreaspenning van de stad Amsterdam kreeg uitgereikt. Ga ik mezelf nu een beetje veren in m’n toeches steken? Nee, ik wil het met je hebben over de man die de onderscheiding, met een heel aardige speech, aan mij uitreikte. Eberhard van der Laan, de in oktober 2017 overleden burgemeester van Amsterdam, was toen al ernstig ziek. Hij kon die penning niet uitreiken. In zijn plaats kwam locoburgemeester Eric van der Burg, die ik inmiddels in mijn hart heb gesloten.
“Kunsjt,” zul je zeggen, “na het uitreiken van die penning.” Nee, dat is niet de reden, in ieder geval niet de belangrijkste reden. Van der Burg heb ik met name hoog zitten als politicus. Ja, je leest het goed. En nee, ik ben niet van m’n politieke geloof gevallen. De VVD is nog steeds niet mijn partij, maar Van der Burg is wel ‘mijn man’.
Op het moment dat ik dit schrijf, is hij nog nét staatssecretaris voor asiel en migratie. Over een paar dagen zit een PVV’er op zijn stoel. Haar naam ken je, maar die wil ik niet eens noemen of schrijven. Een paar dagen geleden las ik een interview met Van der Burg in Het Parool. Ik was opnieuw van hem onder de indruk, niet alleen van hem als politicus, maar ook als mens.
Van der Burg is een echte liberaal. Als je in termen van links-rechts spreekt, staat hij helemaal links in zijn partij. Dat brengt hem natuurlijk al wat dichterbij. Als politicus durft hij zijn emoties te tonen, hij huilde toen duidelijk werd dat het nieuwe coalitieakkoord er zou komen. En hij neemt geen blad voor de mond. Toen hem in 2016 – hij was toen nog wethouder in Amsterdam – werd gevraagd of hij het een goed idee vond dat de PVV in de gemeenteraad kwam, antwoordde hij: “Racisten in de Raad, dat is geen verrijking voor Amsterdam.” Van die uitspraak kun je vinden wat je wilt, maar het is in ieder geval recht voor z’n raap.
De afgelopen tweeëneenhalf jaar was Van der Burg de bevlogen staatssecretaris voor asiel en migratie. Ik geef het je te doen, bepaald niet de makkelijkste portefeuille. Hij heeft gevochten, hij heeft met alles dat hij in zich had geprobeerd te voorkomen dat asielzoekers (gewoon: mensen) in Ter Apel in het gras moeten slapen. Hij is de man van de zogenoemde spreidingswet, die hij erdoor heeft gekregen. En dan, met het oog op een nieuwe coalitie, wordt die wet onderuitgehaald. Door wie? Door zijn eigen politiek leider én vriendin, in ieder geval politiek vriendin.
Voor mij is het onbegrijpelijk dat je daarna nog met zo’n vriendin door één deur kunt. Maar ja, enige rancune is mij dan ook niet vreemd. Dat geldt niet voor Eric van der Burg. Hij blijft zijn partijleider steunen, hij wil haar zelfs helpen ooit premier van Nederland te worden.
Voor mij hoeft dat niet. Ik zie liever hém als premier, ook al weet ik dat hij zegt dat hij die ambitie absoluut niet heeft. Mocht dat ooit veranderen, mocht hij ooit lijsttrekker worden, dan stem ik op een VVD’er, dan stem ik op Eric van der Burg.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 5 juli 2024.
Lieve Asjer,
“Tijd is een raar concept.” Het is één van de gevleugelde uitdrukkingen van je moeder en ik kan me er wel in vinden. Toen jij begin januari voor een half jaar naar New York vertrok, keek ik daar enorm tegenop: een half jaar is best lang, vond ik. Nu je bijna weer terugkomt, voelt dat heel anders. Dat half jaar ging eigenlijk best snel voorbij. Nou ja, hoe dan ook: dit is de laatste brief die ik naar jouw New Yorkse adres stuur.
In je brief van twee weken geleden zei je dat we eigenlijk niet meer over Israël moesten schrijven, want “er zijn nog zoveel andere dingen waar we het over kunnen hebben.” Ik ben het helemaal met je eens. Des te opmerkelijker dat ik, toen ik achter m’n computer kroop, automatisch begon te schrijven over de zorgen die ik – en ik niet alleen – heb over Hezbollah, over de ontwikkelingen in het noorden van Israël ... Ik heb alles gewist.
Over het vreemde concept ‘tijd’ gesproken. Gisteren moest ik terugdenken aan 16 juni 2017, voor mij een belangrijke datum. Het is de dag dat ik de Andreaspenning van de stad Amsterdam kreeg uitgereikt. Ga ik mezelf nu een beetje veren in m’n toeches steken? Nee, ik wil het met je hebben over de man die de onderscheiding, met een heel aardige speech, aan mij uitreikte. Eberhard van der Laan, de in oktober 2017 overleden burgemeester van Amsterdam, was toen al ernstig ziek. Hij kon die penning niet uitreiken. In zijn plaats kwam locoburgemeester Eric van der Burg, die ik inmiddels in mijn hart heb gesloten.
“Kunsjt,” zul je zeggen, “na het uitreiken van die penning.” Nee, dat is niet de reden, in ieder geval niet de belangrijkste reden. Van der Burg heb ik met name hoog zitten als politicus. Ja, je leest het goed. En nee, ik ben niet van m’n politieke geloof gevallen. De VVD is nog steeds niet mijn partij, maar Van der Burg is wel ‘mijn man’.
Op het moment dat ik dit schrijf, is hij nog nét staatssecretaris voor asiel en migratie. Over een paar dagen zit een PVV’er op zijn stoel. Haar naam ken je, maar die wil ik niet eens noemen of schrijven. Een paar dagen geleden las ik een interview met Van der Burg in Het Parool. Ik was opnieuw van hem onder de indruk, niet alleen van hem als politicus, maar ook als mens.
Van der Burg is een echte liberaal. Als je in termen van links-rechts spreekt, staat hij helemaal links in zijn partij. Dat brengt hem natuurlijk al wat dichterbij. Als politicus durft hij zijn emoties te tonen, hij huilde toen duidelijk werd dat het nieuwe coalitieakkoord er zou komen. En hij neemt geen blad voor de mond. Toen hem in 2016 – hij was toen nog wethouder in Amsterdam – werd gevraagd of hij het een goed idee vond dat de PVV in de gemeenteraad kwam, antwoordde hij: “Racisten in de Raad, dat is geen verrijking voor Amsterdam.” Van die uitspraak kun je vinden wat je wilt, maar het is in ieder geval recht voor z’n raap.
De afgelopen tweeëneenhalf jaar was Van der Burg de bevlogen staatssecretaris voor asiel en migratie. Ik geef het je te doen, bepaald niet de makkelijkste portefeuille. Hij heeft gevochten, hij heeft met alles dat hij in zich had geprobeerd te voorkomen dat asielzoekers (gewoon: mensen) in Ter Apel in het gras moeten slapen. Hij is de man van de zogenoemde spreidingswet, die hij erdoor heeft gekregen. En dan, met het oog op een nieuwe coalitie, wordt die wet onderuitgehaald. Door wie? Door zijn eigen politiek leider én vriendin, in ieder geval politiek vriendin.
Voor mij is het onbegrijpelijk dat je daarna nog met zo’n vriendin door één deur kunt. Maar ja, enige rancune is mij dan ook niet vreemd. Dat geldt niet voor Eric van der Burg. Hij blijft zijn partijleider steunen, hij wil haar zelfs helpen ooit premier van Nederland te worden.
Voor mij hoeft dat niet. Ik zie liever hém als premier, ook al weet ik dat hij zegt dat hij die ambitie absoluut niet heeft. Mocht dat ooit veranderen, mocht hij ooit lijsttrekker worden, dan stem ik op een VVD’er, dan stem ik op Eric van der Burg.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 5 juli 2024.
vrijdag 28 juni 2024
Brief van Asjer, 21 juni 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Eigenlijk wil ik het niet meer over Israël hebben. Het stemt weinig optimistisch en er zijn nog zoveel andere dingen waar we het over kunnen hebben in onze correspondentie. Maar voor jou zal ik mij er nog één keer aan wagen.
De situatie in Israël zorgt voor zoveel splijtzwammen. Binnen de Nederlandse samenleving, in de Joodse gemeenschap. Maar ook in mijzelf. Terwijl ik dit schrijf, zijn we een week verder sinds de bevrijding van de vier gijzelaars. Enkele dagen geleden zag ik een filmpje - gefilmd vanuit het oogpunt van één van de commando’s die deelnemen aan de bevrijdingsactie - van het moment dat zij de kamer bereiken waar drie van de gijzelaars zich bevonden. Het leek wel een scène uit een film. Commando’s stormen de kamer binnen, vinden daar de drie mannen en spreken met ze in het Ivriet. ‘We zijn gekomen om jullie te redden, blijf rustig.’ De gijzelaars moeten zich op dat moment gerealiseerd hebben dat ze gered werden. Dat ze niet zijn vergeten, niet worden achtergelaten. Ik moest denken aan de eerste keer dat ik naar een film over operatie Entebbe keek. Toen, net als nu, merkte ik dat ik onwillekeurig een gevoel van blijdschap en opwinding ervaarde. Trots misschien ook wel.
Wie de Joodse geschiedenis kent, weet dat Joden voor het grootste deel van die geschiedenis zijn overgeleverd aan de grillen van anderen, dat Joden ongestraft vernederd en beschimpt konden worden, of erger. De wetenschap dat we in een tijd leven waarbij mensen niet zomaar meer Joden kunnen gijzelen, hen kunnen mishandelen en vernederen zonder dat er andere Joden zijn die de militaire macht hebben en die zullen inzetten om daar iets aan te doen – dat voelt goed. Goed met een rauw randje. Omdat ik mij tegelijkertijd besef dat deze actie met een prijs komt. De dood van de Israëlische commandant die omkwam bij de actie, maar natuurlijk ook de verwoesting van levens aan Palestijnse zijde. Honderden, als we de berichtgeving moeten geloven. En al zitten daar natuurlijk Hamas-strijders tussen, er zijn ongetwijfeld ook onschuldigen bij de actie omgekomen. “Mai chazit de-dama didach sumak tefei - wie zegt dat jouw bloed roder is dan het zijne” vraagt de Talmoed. De waarde van levens zijn niet aan elkaar af te meten, de levens van de onschuldige Palestijnen die omkwamen bij de actie zijn niet minder waard dan die van de gijzelaars. Dat zegt de rede. En toch ontkom ik er niet aan om instinctief de redding belangrijker te vinden dan het voorkomen van die slachtoffers. Dat gevoel, het niet kunnen ontsnappen aan die tweestrijd tussen rede en instinct, zorgt voor die interne gespletenheid.
Diezelfde gespletenheid voel ik wanneer je vertelt over je vriendin C. die meent dat Israël een tijdelijk project is. Om maar weer de (Joodse) geschiedenis erbij te pakken: als in het verleden behaalde resultaten een garantie zijn voor de toekomst dan is Joodse onafhankelijkheid tijdelijk en heeft de moderne staat Israël dus een einddatum. Ik zou willen dat Israël als democratische én Joodse staat blijft bestaan, maar zie ook steeds meer hoe onder invloed van religieuze fanatici het land afglijdt naar een samenleving waarin die combinatie niet meer mogelijk zal zijn. Ik blijf geloven dat het niet te laat is om het tij te keren, maar als we de huidige extremistische stemmen in Israël de vrije loop laten, dan vrees ik dat vriendin C. nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen.
Joodse politieke autonomie zorgt voor een soort weerbaarheid die zonder die autonomie niet zou bestaan. Maar voor het voortbestaan van het jodendom is geen politieke autonomie nodig, daar ben ik van overtuigd. Joodse cultuur heeft altijd gefloreerd in de diaspora. Tijdens Sjawoe’ot volgde ik een lern-sessie die daarover ging. Het was één van de meer dan twintig opties die ik om 10 uur ’s avonds kon kiezen in het Meyerson JCC op Manhattan tijdens hun Tikoen Leil. En die sessies van een uur gingen door tot 4 uur ’s ochtends, met elke ronde weer andere sessies. Vele honderden mensen waren erop afgekomen, de rij stond toen ik aankwam van Amsterdam Avenue, waar het JCC zich bevindt, helemaal tot aan de hoek om bij Broadway. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Het was gaaf om bij zo’n gigantisch Joods evenement aanwezig te zijn. En het was ook fijn dat de enige gespletenheid die ik die nacht ervaarde, ging over of ik wel de juiste lezingen had gekozen om bij te wonen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 21 juni 2024.
Lieve Pap,
Eigenlijk wil ik het niet meer over Israël hebben. Het stemt weinig optimistisch en er zijn nog zoveel andere dingen waar we het over kunnen hebben in onze correspondentie. Maar voor jou zal ik mij er nog één keer aan wagen.
De situatie in Israël zorgt voor zoveel splijtzwammen. Binnen de Nederlandse samenleving, in de Joodse gemeenschap. Maar ook in mijzelf. Terwijl ik dit schrijf, zijn we een week verder sinds de bevrijding van de vier gijzelaars. Enkele dagen geleden zag ik een filmpje - gefilmd vanuit het oogpunt van één van de commando’s die deelnemen aan de bevrijdingsactie - van het moment dat zij de kamer bereiken waar drie van de gijzelaars zich bevonden. Het leek wel een scène uit een film. Commando’s stormen de kamer binnen, vinden daar de drie mannen en spreken met ze in het Ivriet. ‘We zijn gekomen om jullie te redden, blijf rustig.’ De gijzelaars moeten zich op dat moment gerealiseerd hebben dat ze gered werden. Dat ze niet zijn vergeten, niet worden achtergelaten. Ik moest denken aan de eerste keer dat ik naar een film over operatie Entebbe keek. Toen, net als nu, merkte ik dat ik onwillekeurig een gevoel van blijdschap en opwinding ervaarde. Trots misschien ook wel.
Wie de Joodse geschiedenis kent, weet dat Joden voor het grootste deel van die geschiedenis zijn overgeleverd aan de grillen van anderen, dat Joden ongestraft vernederd en beschimpt konden worden, of erger. De wetenschap dat we in een tijd leven waarbij mensen niet zomaar meer Joden kunnen gijzelen, hen kunnen mishandelen en vernederen zonder dat er andere Joden zijn die de militaire macht hebben en die zullen inzetten om daar iets aan te doen – dat voelt goed. Goed met een rauw randje. Omdat ik mij tegelijkertijd besef dat deze actie met een prijs komt. De dood van de Israëlische commandant die omkwam bij de actie, maar natuurlijk ook de verwoesting van levens aan Palestijnse zijde. Honderden, als we de berichtgeving moeten geloven. En al zitten daar natuurlijk Hamas-strijders tussen, er zijn ongetwijfeld ook onschuldigen bij de actie omgekomen. “Mai chazit de-dama didach sumak tefei - wie zegt dat jouw bloed roder is dan het zijne” vraagt de Talmoed. De waarde van levens zijn niet aan elkaar af te meten, de levens van de onschuldige Palestijnen die omkwamen bij de actie zijn niet minder waard dan die van de gijzelaars. Dat zegt de rede. En toch ontkom ik er niet aan om instinctief de redding belangrijker te vinden dan het voorkomen van die slachtoffers. Dat gevoel, het niet kunnen ontsnappen aan die tweestrijd tussen rede en instinct, zorgt voor die interne gespletenheid.
Diezelfde gespletenheid voel ik wanneer je vertelt over je vriendin C. die meent dat Israël een tijdelijk project is. Om maar weer de (Joodse) geschiedenis erbij te pakken: als in het verleden behaalde resultaten een garantie zijn voor de toekomst dan is Joodse onafhankelijkheid tijdelijk en heeft de moderne staat Israël dus een einddatum. Ik zou willen dat Israël als democratische én Joodse staat blijft bestaan, maar zie ook steeds meer hoe onder invloed van religieuze fanatici het land afglijdt naar een samenleving waarin die combinatie niet meer mogelijk zal zijn. Ik blijf geloven dat het niet te laat is om het tij te keren, maar als we de huidige extremistische stemmen in Israël de vrije loop laten, dan vrees ik dat vriendin C. nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen.
Joodse politieke autonomie zorgt voor een soort weerbaarheid die zonder die autonomie niet zou bestaan. Maar voor het voortbestaan van het jodendom is geen politieke autonomie nodig, daar ben ik van overtuigd. Joodse cultuur heeft altijd gefloreerd in de diaspora. Tijdens Sjawoe’ot volgde ik een lern-sessie die daarover ging. Het was één van de meer dan twintig opties die ik om 10 uur ’s avonds kon kiezen in het Meyerson JCC op Manhattan tijdens hun Tikoen Leil. En die sessies van een uur gingen door tot 4 uur ’s ochtends, met elke ronde weer andere sessies. Vele honderden mensen waren erop afgekomen, de rij stond toen ik aankwam van Amsterdam Avenue, waar het JCC zich bevindt, helemaal tot aan de hoek om bij Broadway. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Het was gaaf om bij zo’n gigantisch Joods evenement aanwezig te zijn. En het was ook fijn dat de enige gespletenheid die ik die nacht ervaarde, ging over of ik wel de juiste lezingen had gekozen om bij te wonen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 21 juni 2024.
donderdag 13 juni 2024
Brief aan Asjer, 7 juni 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Zouden we écht globetrotters aan het worden zijn? Een paar weken geleden liepen we nog samen door New York en nu schrijf ik je deze brief vanuit Montagnac, Zuid-Frankrijk, waar we zoals ieder jaar bij mijn gastvrije, niet-biologische zus M. zijn neergestreken. Dat reizen bevalt me overigens goed 😊.
Ik heb het gevoel dat we hier even ontsnappen aan alle ellende. Dat gevoel is sterker dan tijdens andere vakanties. Het lijkt wel of we net iets meer afstand kunnen nemen van de actualiteit. Natuurlijk volg ik ook hier het nieuws op de voet, dat is niet anders dan thuis. Maar het leven hier op het Franse platteland, de gesprekken met mensen – of eigenlijk het ontbreken van gesprekken – daarin zit het verschil. Thuis lijkt er de laatste tijd niet aan te ontkomen: wie ik ook spreek, in wat voor omgeving ook, het gesprek gaat steevast over Israël/Gaza of over de veranderde leefomstandigheden van ons, Joden, in een steeds vijandelijker wereld. In Frankrijk heb ik nog niet één keer zo’n gesprek gevoerd.
Een voorbeeld. Deze week waren we uitgenodigd voor een diner bij vrienden van M. Ik droeg, zoals elke dag, een geel lintje op m’n kleding. Als extra statement had ik ook m’n legerplaatje met de tekst Bring them home – now! omgedaan. Daar kan je niet omheen, dacht ik. Maar niemand besteedde er aandacht aan, niemand vroeg ‘wat heb je daar op je kleding’. Van M. hoorde ik dat deze zelfde vrienden af en toe wel aan haar vragen hoe ik tegen de situatie in Israël aankijk. Opmerkelijk hè. Nou ja, misschien is het beter als ze mijn standpunt niet kennen … Daar staat tegenover dat de halal slager mij even vriendelijk begroette als altijd, ook al moet hij de magen david die ik draag, opgemerkt hebben. Dat doet me wel weer goed.
Aan de ene kant is het wel lekker om iets meer afstand te hebben tot de waan van de dag, aan de andere kant mis ik de mogelijkheid om mijn gedachten aan die van anderen te scherpen. En ja, dan mis ik Leo en zijn helicopterview eens te meer. Leo stond ambivalent tegenover Israël, hij maakte zich zorgen over de politieke ontwikkelingen, over de kloof tussen bevolkingsgroepen, de burgerrechten et cetera. Over antisemitisme in Nederland maakte hij zich juist minder zorgen dan de gemiddelde Nederlandse Jood. Onze meningen liepen niet ver uiteen. Hoe zou Leo nu over dit alles gedacht hebben? Zou er voor hem iets, of misschien zelfs veel veranderd zijn?
Voor mijzelf is dat zeker het geval. Ik merk dat het steeds luidere discours dat maar één doel lijkt te hebben: een einde maken aan de staat Israël, althans aan de Joodse staat Israël, meer en meer onder mijn huid gaat zitten. Of het nu om die uitdrukking over de rivier en de zee gaat, over het framen van Israël als koloniaal project, of over het misbruiken van de term zionisme, het doel lijkt iedere keer het ontmantelen van Israël als Joodse staat. En daar kan ik steeds minder goed mee omgaan.
Even terug naar Amstelveen. Toen ik de dag voor ons vertrek een paar laatste boodschappen aan het doen was, kwam ik op de Rembrandtweg C. tegen, een oude vriendin die ik al een tijdje niet gezien had. Natuurlijk hadden we het over Israël, over zionisme en de toestanden om ons heen. Maar ze maakte ook een opmerking die in mijn hoofd is blijven hangen, een opmerking waarop ik nog steeds aan het kauwen ben. “Ik zie Israël,” zei ze, “als een tijdelijk project, een project met een einddatum.” Ik schrok ervan. C. staat midden in de (orthodox-)Joodse gemeenschap, ik ken haar als zionist en nu vertelt zij me dat ze er niet van uitgaat dat Israël er altijd zal zijn …
Schrik is niet mijn enige emotie na dat gesprek met C. Ik merk dat ik me er ook tegen verzet. Ik wil niet alleen dat Israël blijft bestaan, ik wil dat het blijft bestaan als Joodse staat. Of eigenlijk als staat voor Joden. En dan natuurlijk een staat waarin niet-Joodse inwoners gelijk behandeld worden en gelijke rechten hebben.
Mijn gevoel zegt me dat jij wel het één en ander aan te merken zult hebben op mijn standpunt. Ik lees je antwoord wel …
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 juni 2024.
Lieve Asjer,
Zouden we écht globetrotters aan het worden zijn? Een paar weken geleden liepen we nog samen door New York en nu schrijf ik je deze brief vanuit Montagnac, Zuid-Frankrijk, waar we zoals ieder jaar bij mijn gastvrije, niet-biologische zus M. zijn neergestreken. Dat reizen bevalt me overigens goed 😊.
Ik heb het gevoel dat we hier even ontsnappen aan alle ellende. Dat gevoel is sterker dan tijdens andere vakanties. Het lijkt wel of we net iets meer afstand kunnen nemen van de actualiteit. Natuurlijk volg ik ook hier het nieuws op de voet, dat is niet anders dan thuis. Maar het leven hier op het Franse platteland, de gesprekken met mensen – of eigenlijk het ontbreken van gesprekken – daarin zit het verschil. Thuis lijkt er de laatste tijd niet aan te ontkomen: wie ik ook spreek, in wat voor omgeving ook, het gesprek gaat steevast over Israël/Gaza of over de veranderde leefomstandigheden van ons, Joden, in een steeds vijandelijker wereld. In Frankrijk heb ik nog niet één keer zo’n gesprek gevoerd.
Een voorbeeld. Deze week waren we uitgenodigd voor een diner bij vrienden van M. Ik droeg, zoals elke dag, een geel lintje op m’n kleding. Als extra statement had ik ook m’n legerplaatje met de tekst Bring them home – now! omgedaan. Daar kan je niet omheen, dacht ik. Maar niemand besteedde er aandacht aan, niemand vroeg ‘wat heb je daar op je kleding’. Van M. hoorde ik dat deze zelfde vrienden af en toe wel aan haar vragen hoe ik tegen de situatie in Israël aankijk. Opmerkelijk hè. Nou ja, misschien is het beter als ze mijn standpunt niet kennen … Daar staat tegenover dat de halal slager mij even vriendelijk begroette als altijd, ook al moet hij de magen david die ik draag, opgemerkt hebben. Dat doet me wel weer goed.
Aan de ene kant is het wel lekker om iets meer afstand te hebben tot de waan van de dag, aan de andere kant mis ik de mogelijkheid om mijn gedachten aan die van anderen te scherpen. En ja, dan mis ik Leo en zijn helicopterview eens te meer. Leo stond ambivalent tegenover Israël, hij maakte zich zorgen over de politieke ontwikkelingen, over de kloof tussen bevolkingsgroepen, de burgerrechten et cetera. Over antisemitisme in Nederland maakte hij zich juist minder zorgen dan de gemiddelde Nederlandse Jood. Onze meningen liepen niet ver uiteen. Hoe zou Leo nu over dit alles gedacht hebben? Zou er voor hem iets, of misschien zelfs veel veranderd zijn?
Voor mijzelf is dat zeker het geval. Ik merk dat het steeds luidere discours dat maar één doel lijkt te hebben: een einde maken aan de staat Israël, althans aan de Joodse staat Israël, meer en meer onder mijn huid gaat zitten. Of het nu om die uitdrukking over de rivier en de zee gaat, over het framen van Israël als koloniaal project, of over het misbruiken van de term zionisme, het doel lijkt iedere keer het ontmantelen van Israël als Joodse staat. En daar kan ik steeds minder goed mee omgaan.
Even terug naar Amstelveen. Toen ik de dag voor ons vertrek een paar laatste boodschappen aan het doen was, kwam ik op de Rembrandtweg C. tegen, een oude vriendin die ik al een tijdje niet gezien had. Natuurlijk hadden we het over Israël, over zionisme en de toestanden om ons heen. Maar ze maakte ook een opmerking die in mijn hoofd is blijven hangen, een opmerking waarop ik nog steeds aan het kauwen ben. “Ik zie Israël,” zei ze, “als een tijdelijk project, een project met een einddatum.” Ik schrok ervan. C. staat midden in de (orthodox-)Joodse gemeenschap, ik ken haar als zionist en nu vertelt zij me dat ze er niet van uitgaat dat Israël er altijd zal zijn …
Schrik is niet mijn enige emotie na dat gesprek met C. Ik merk dat ik me er ook tegen verzet. Ik wil niet alleen dat Israël blijft bestaan, ik wil dat het blijft bestaan als Joodse staat. Of eigenlijk als staat voor Joden. En dan natuurlijk een staat waarin niet-Joodse inwoners gelijk behandeld worden en gelijke rechten hebben.
Mijn gevoel zegt me dat jij wel het één en ander aan te merken zult hebben op mijn standpunt. Ik lees je antwoord wel …
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 7 juni 2024.
donderdag 30 mei 2024
Brief van Asjer, 24 mei 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Weet je nog dat ik in de zomer van 2014 in Israël verbleef, toen ik een oelpan volgde aan de universiteit van Haifa? Het was de zomer van operatie ‘Tsoek Etan’, een van de eerdere conflicten in Gaza. Onvergelijkbaar met de huidige situatie – het huidige conflict is vele malen gewelddadiger en kent veel meer slachtoffers. Maar ook toen maakte wat er gebeurde in Gaza een hoop los in Nederland. Er waren protesten, en bij een van die protesten in Den Haag werd ‘dood aan de Joden’ gescandeerd. Ik weet nog heel goed dat jij mij oppikte van Schiphol toen ik terugkwam uit Israël, kort na die demonstratie. “Misschien had je beter daar kunnen blijven,” zei je toen we in de auto zaten. Op een enigszins cynische toon en niet helemaal serieus voor zover ik mij herinner – maar de opmerking sprak boekdelen.
Terugkijkend naar dat moment verbaas ik mij erover hoe weinig ik blijkbaar meekreeg van de stemming in Nederland die zomer. Het duurde tot dat moment op Schiphol om te beseffen hoe men in Nederland die zomer had beleefd. Hoe anders is dat nu tien jaar later. Via sociale media, gesprekken met vrienden en collega’s, Whatsapp, nieuws en opinies, meen ik goed te kunnen volgen wat de Joodse gemeenschap in Nederland doormaakt. Vooral de laatste weken lijkt er een kookpunt bereikt te zijn met de studentenprotesten, het verbreken van de banden met Betsalel door de kunstacademie in Den Haag en het cancelen van een concert van het Jerusalem Quartet in het Concertgebouw.
Het is vreemd om deze periode van een afstand te ervaren. Maar eerlijk gezegd voelt het ergens ook als een opluchting. Niet dat er in de VS niets gebeurt. Ik schreef je eerder over de protesten aan Columbia die vlak naast het instituut waar ik studeer plaatsvonden. Maar toch heb ik het idee dat dergelijke incidenten – want dat zijn het volgens mij nog steeds – hier op een andere manier beleefd worden.
Ik schrik van de berichten uit Nederland. Niet zozeer van die incidenten, maar van het effect ervan op Nederlandse Joden. Ik schrik van de vergelijkingen die mensen maken met de jaren ‘30. Ik schrik ervan wanneer de vraag gesteld wordt of Joden nog wel een toekomst hebben in Nederland. En ik schrik van de alomvattende manier waarop deze onderwerpen het leven van alledag lijken te zijn gaan bepalen. Als een dichte mist die je volledig omringt en het zicht op de wereld ontneemt .
Die mist ervaar ik in New York minder. Antisemitische incidenten zijn hier ook het gesprek van de dag, maar domineren niet op dezelfde manier het Joodse leven. De vanzelfsprekendheid van het Joodse leven hier, zoals jij die in je vorige brief beschreef, lijkt te zorgen voor een soort van lichtheid. Voor de mogelijkheid om alle sores soms ook even aan de kant te schuiven en het denken niet te laten domineren. Soms zou ik willen dat ik wat van die lichtheid zou kunnen opsturen naar Nederland.
Ik krijg de laatste tijd vaak de vraag of ik niet in New York zou willen blijven. Mijn antwoord is steevast nee, ik kom terug naar Nederland. En dat antwoord blijft onveranderd. Maar de laatste weken kijk ik wel steeds meer op tegen een terugkeer naar Nederland omdat ik niet weet hoelang ik het in die mist zal uithouden. Ik zou willen dat ik een manier wist om die mist wat te doen laten oplossen, maar die heb ik niet paraat. Maak je geen zorgen hoor, ik kom dus gewoon terug. In de hoop en verwachting dat er genoeg mensen zijn die net als ik geen twijfels hebben over de toekomst van Joden in Nederland.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 24 mei 2024.
Lieve Pap,
Weet je nog dat ik in de zomer van 2014 in Israël verbleef, toen ik een oelpan volgde aan de universiteit van Haifa? Het was de zomer van operatie ‘Tsoek Etan’, een van de eerdere conflicten in Gaza. Onvergelijkbaar met de huidige situatie – het huidige conflict is vele malen gewelddadiger en kent veel meer slachtoffers. Maar ook toen maakte wat er gebeurde in Gaza een hoop los in Nederland. Er waren protesten, en bij een van die protesten in Den Haag werd ‘dood aan de Joden’ gescandeerd. Ik weet nog heel goed dat jij mij oppikte van Schiphol toen ik terugkwam uit Israël, kort na die demonstratie. “Misschien had je beter daar kunnen blijven,” zei je toen we in de auto zaten. Op een enigszins cynische toon en niet helemaal serieus voor zover ik mij herinner – maar de opmerking sprak boekdelen.
Terugkijkend naar dat moment verbaas ik mij erover hoe weinig ik blijkbaar meekreeg van de stemming in Nederland die zomer. Het duurde tot dat moment op Schiphol om te beseffen hoe men in Nederland die zomer had beleefd. Hoe anders is dat nu tien jaar later. Via sociale media, gesprekken met vrienden en collega’s, Whatsapp, nieuws en opinies, meen ik goed te kunnen volgen wat de Joodse gemeenschap in Nederland doormaakt. Vooral de laatste weken lijkt er een kookpunt bereikt te zijn met de studentenprotesten, het verbreken van de banden met Betsalel door de kunstacademie in Den Haag en het cancelen van een concert van het Jerusalem Quartet in het Concertgebouw.
Het is vreemd om deze periode van een afstand te ervaren. Maar eerlijk gezegd voelt het ergens ook als een opluchting. Niet dat er in de VS niets gebeurt. Ik schreef je eerder over de protesten aan Columbia die vlak naast het instituut waar ik studeer plaatsvonden. Maar toch heb ik het idee dat dergelijke incidenten – want dat zijn het volgens mij nog steeds – hier op een andere manier beleefd worden.
Ik schrik van de berichten uit Nederland. Niet zozeer van die incidenten, maar van het effect ervan op Nederlandse Joden. Ik schrik van de vergelijkingen die mensen maken met de jaren ‘30. Ik schrik ervan wanneer de vraag gesteld wordt of Joden nog wel een toekomst hebben in Nederland. En ik schrik van de alomvattende manier waarop deze onderwerpen het leven van alledag lijken te zijn gaan bepalen. Als een dichte mist die je volledig omringt en het zicht op de wereld ontneemt .
Die mist ervaar ik in New York minder. Antisemitische incidenten zijn hier ook het gesprek van de dag, maar domineren niet op dezelfde manier het Joodse leven. De vanzelfsprekendheid van het Joodse leven hier, zoals jij die in je vorige brief beschreef, lijkt te zorgen voor een soort van lichtheid. Voor de mogelijkheid om alle sores soms ook even aan de kant te schuiven en het denken niet te laten domineren. Soms zou ik willen dat ik wat van die lichtheid zou kunnen opsturen naar Nederland.
Ik krijg de laatste tijd vaak de vraag of ik niet in New York zou willen blijven. Mijn antwoord is steevast nee, ik kom terug naar Nederland. En dat antwoord blijft onveranderd. Maar de laatste weken kijk ik wel steeds meer op tegen een terugkeer naar Nederland omdat ik niet weet hoelang ik het in die mist zal uithouden. Ik zou willen dat ik een manier wist om die mist wat te doen laten oplossen, maar die heb ik niet paraat. Maak je geen zorgen hoor, ik kom dus gewoon terug. In de hoop en verwachting dat er genoeg mensen zijn die net als ik geen twijfels hebben over de toekomst van Joden in Nederland.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 24 mei 2024.
vrijdag 17 mei 2024
Brief aan Asjer, 10 mei 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Het is alweer aardig wat jaren geleden dat ik meer uren werkte dan goed is voor een mens. Werkweken van 60 à 70 uur waren standaard. Jij was nog een jochie, maar je kunt je dat ongetwijfeld nog herinneren. Voor mij is het moeilijk om op die tijd terug te kijken: als werk zoveel tijd in beslag neemt, blijft er gewoon te weinig over voor een gezond gezinsleven. Ik heb in jullie jongste jaren veel van jou en je zus gemist, dat doet vaak nog pijn. De liefde van mijn leven – ja, je moeder – had destijds een briljant idee. Ze vond dat ik om-en-om met één van de kids een reisje moest maken, zodat ik een paar dagen intensief met jullie kon optrekken.
Waarom ik hier nu aan denk? Ik zag in mijn foto’s dat het deze week op de kop af vijftien jaar geleden is dat wij met z’n tweeën door New York liepen. En nu, als ik jou deze brief schrijf, ben ik net terug van een kort reisje naar New York om jou op te zoeken. De rollen zijn omgedraaid: toen, begin mei 2009, nam ik jou mee, ook al mocht jij bepalen wat we gingen bekijken en waar we gingen eten. Nu liep ik als het ware met jou mee, na drie-en-een-halve maand ken jij een aantal delen van de stad al heel aardig.
Ik zei het je al voor ik terugvloog: ik heb een fantastische tijd gehad, ik heb ervan genoten. En, ook al moest jij uiteraard colleges volgen, we hebben veel samen kunnen doen, vooral veel ‘Joodse’ dingen die ons beiden interesseren. Boro Park en Crown Heights, waar we Chabad Headquarters bezochten en zelfs een rondleiding kregen, de Lower East Side, waar de sjoel in Eldridge Street (nu een museum) op mij veel indruk maakte en zo kan ik nog wel even doorgaan. Oh ja, dat ik mocht rondkijken op Jewish Theological Seminary, waar jij nu studeert, vond ik ook super. Wat een prachtig gebouw!
Net zoals vijftien jaar geleden hebben we geluncht bij Katz’s Deli. Niets veranderd daar. Maar op culinair gebied heb je me ook verrast. The Pickle Guys vond ik geweldig. En de frickles (gefrituurde augurken) bij een smashburger ga ik ook niet gauw vergeten. Wat minder enthousiast was ik over de ‘pancake with crispy chicken and maple syrup’. Wij aten ‘m - uiteraard - zonder bacon, maar zelfs mét zo’n hartige toevoeging lijkt dit me niets.
Als ik de vraag moet beantwoorden waar ik die paar dagen het meest van heb genoten, dan hoef ik niet lang na te denken. Samen met jou een paar dagen New York onveilig maken, daar kwam ik voor en dat was heerlijk. Wat mij verder het meest aansprak, was het Joodse leven in New York in het algemeen. De Joodse wijken in Brooklyn zijn natuurlijk bekend, maar dat ook Riverdale, waar jij nu tijdelijk woont, een wijk die vrij noordelijk in de Bronx ligt, zó Joods is, dat verraste me. In positieve zin uiteraard. Het is gewoon heerlijk om zoveel jodendom om je heen te zien. Kosjere supermarkten, kosjere diners en coffeeshops, een overduidelijk Joodse kapper, sjoels en sjoeltjes, de mezoeza naast vrijwel iedere deur in jouw flatgebouw … de vanzelfsprekendheid van het Joodse leven, het is een verademing. Neem de door Tablet Magazine georganiseerde Pesach Experience, waar vroom en vrij door elkaar liepen, een geinige en originele en voor mijn gevoel typisch Amerikaans-Joodse activiteit.
New York is een beetje zoals Israël. Natuurlijk zijn Joden ook in New York een minderheid, maar dat merk je niet zo. Voor mijn gevoel ben je als Jood in New York ‘niets bijzonders’ en voelen Joden zich ook minder onveilig. Zo zag ik, vergeleken met de Nederlandse situatie, stukken minder beveiliging bij Joodse gebouwen.
Als je dan terug bent in Nederland, waar bijvoorbeeld niet één kosjere slager meer is, ervaar je het grote verschil meteen. Dat zit ‘m natuurlijk in de aantallen. Meer dan 1,5 miljoen Joden in New York tegenover die veertig- à vijftigduizend in heel Nederland. Maar het zit niet alleen in de aantallen, het Joodse leven hier heeft een oppepper nodig. Schiet alsjeblieft een beetje op met je studie!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 10 mei 2024.
Lieve Asjer,
Het is alweer aardig wat jaren geleden dat ik meer uren werkte dan goed is voor een mens. Werkweken van 60 à 70 uur waren standaard. Jij was nog een jochie, maar je kunt je dat ongetwijfeld nog herinneren. Voor mij is het moeilijk om op die tijd terug te kijken: als werk zoveel tijd in beslag neemt, blijft er gewoon te weinig over voor een gezond gezinsleven. Ik heb in jullie jongste jaren veel van jou en je zus gemist, dat doet vaak nog pijn. De liefde van mijn leven – ja, je moeder – had destijds een briljant idee. Ze vond dat ik om-en-om met één van de kids een reisje moest maken, zodat ik een paar dagen intensief met jullie kon optrekken.
Waarom ik hier nu aan denk? Ik zag in mijn foto’s dat het deze week op de kop af vijftien jaar geleden is dat wij met z’n tweeën door New York liepen. En nu, als ik jou deze brief schrijf, ben ik net terug van een kort reisje naar New York om jou op te zoeken. De rollen zijn omgedraaid: toen, begin mei 2009, nam ik jou mee, ook al mocht jij bepalen wat we gingen bekijken en waar we gingen eten. Nu liep ik als het ware met jou mee, na drie-en-een-halve maand ken jij een aantal delen van de stad al heel aardig.
Ik zei het je al voor ik terugvloog: ik heb een fantastische tijd gehad, ik heb ervan genoten. En, ook al moest jij uiteraard colleges volgen, we hebben veel samen kunnen doen, vooral veel ‘Joodse’ dingen die ons beiden interesseren. Boro Park en Crown Heights, waar we Chabad Headquarters bezochten en zelfs een rondleiding kregen, de Lower East Side, waar de sjoel in Eldridge Street (nu een museum) op mij veel indruk maakte en zo kan ik nog wel even doorgaan. Oh ja, dat ik mocht rondkijken op Jewish Theological Seminary, waar jij nu studeert, vond ik ook super. Wat een prachtig gebouw!
Net zoals vijftien jaar geleden hebben we geluncht bij Katz’s Deli. Niets veranderd daar. Maar op culinair gebied heb je me ook verrast. The Pickle Guys vond ik geweldig. En de frickles (gefrituurde augurken) bij een smashburger ga ik ook niet gauw vergeten. Wat minder enthousiast was ik over de ‘pancake with crispy chicken and maple syrup’. Wij aten ‘m - uiteraard - zonder bacon, maar zelfs mét zo’n hartige toevoeging lijkt dit me niets.
Als ik de vraag moet beantwoorden waar ik die paar dagen het meest van heb genoten, dan hoef ik niet lang na te denken. Samen met jou een paar dagen New York onveilig maken, daar kwam ik voor en dat was heerlijk. Wat mij verder het meest aansprak, was het Joodse leven in New York in het algemeen. De Joodse wijken in Brooklyn zijn natuurlijk bekend, maar dat ook Riverdale, waar jij nu tijdelijk woont, een wijk die vrij noordelijk in de Bronx ligt, zó Joods is, dat verraste me. In positieve zin uiteraard. Het is gewoon heerlijk om zoveel jodendom om je heen te zien. Kosjere supermarkten, kosjere diners en coffeeshops, een overduidelijk Joodse kapper, sjoels en sjoeltjes, de mezoeza naast vrijwel iedere deur in jouw flatgebouw … de vanzelfsprekendheid van het Joodse leven, het is een verademing. Neem de door Tablet Magazine georganiseerde Pesach Experience, waar vroom en vrij door elkaar liepen, een geinige en originele en voor mijn gevoel typisch Amerikaans-Joodse activiteit.
New York is een beetje zoals Israël. Natuurlijk zijn Joden ook in New York een minderheid, maar dat merk je niet zo. Voor mijn gevoel ben je als Jood in New York ‘niets bijzonders’ en voelen Joden zich ook minder onveilig. Zo zag ik, vergeleken met de Nederlandse situatie, stukken minder beveiliging bij Joodse gebouwen.
Als je dan terug bent in Nederland, waar bijvoorbeeld niet één kosjere slager meer is, ervaar je het grote verschil meteen. Dat zit ‘m natuurlijk in de aantallen. Meer dan 1,5 miljoen Joden in New York tegenover die veertig- à vijftigduizend in heel Nederland. Maar het zit niet alleen in de aantallen, het Joodse leven hier heeft een oppepper nodig. Schiet alsjeblieft een beetje op met je studie!
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 10 mei 2024.
maandag 22 april 2024
Brief van Asjer, 12 april 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Eén van de dingen die ik altijd zo bijzonder vond aan wonen in Israël was dat je jodendom overal op straat tegenkomt. Van Hebreeuws op straatnaambordjes tot de buschauffeur die ie op vrijdag sjabbat sjalom wenst. Toen ik hier in New York over straat liep, wenste een willekeurige dakloze mij vrolijk een ‘happy Purim’ toe. Ook hier kom je het jodendom gewoon op straat tegen en is het doodnormaal. Het feit dat ik mij voor de gelegenheid had gekleed in een Mario-kostuum zal hebben geholpen, maar het blijft leuk.
Wat ik dit jaar bij Poeriem een beetje heb gemist, zijn de grappen. Die lijken hier toch minder in zwang dan thuis in Nederland. Ik vind die poeriemwitzen een leuke traditie. Al moet ik bekennen dat de hoeveelheid grappen de laatste jaren niet altijd de kwaliteit ten goede komt. Over smaak valt niet te twisten natuurlijk, en over humor ook niet, maar toch denk ik dat mensen vaak een essentieel element van de poeriemgrap vergeten. Bij een succesvolle witz laat je mensen geloven in een bizarre, humoristische, totaal onrealistische voorstelling van zaken. Zo vond ik de grap dat Lev - het ontmoetingscentrum voor zestigplussers van JMW - dit jaar meedoet aan Jom Havoetbal met een team onder de naam ‘rollende rollators’ zeer geslaagd. Simpelweg een onwaarheid vertellen die best eens waar zou kunnen zijn, waar mensen vervolgens intrappen, kwalificeert niet echt als grap als je het mij vraagt.
Poeriem had dit jaar natuurlijk een donker randje, en dat had niets met de kwaliteit van de grappen te maken. De nasleep van 7 oktober, de voortdurende gijzeling in Gaza en de humanitaire ramp die zich daar voltrekt, en alle gevolgen daarvan voor Joden wereldwijd. Voor velen was het lastig zich dit jaar volledig aan de vreugde over te geven.
Een jaar of twee geleden las ik het boek People love dead Jews van de Amerikaanse hoogleraar en essayist Dara Horn. Ze beschrijft de fascinatie die mensen in haar ogen hebben met Joden uit het verleden, met Joodse geschiedenis (inclusief dode Joden), terwijl ze met de levende Joden van nu weinig op lijken te hebben. Ik herinner me nog dat ik het boek met Leo besprak, hij had het ook gelezen en we vonden het allebei maar niets. Het cynisme druipt van de pagina’s af en het lijkt vooral een gevoel te willen bevestigen dat ‘iedereen tegen de Joden is’. Je hoort het, geen aanrader van mijn kant.
Onwillekeurig moest ik aan het boek denken toen ik je laatste brief las. Een paar weken geleden opende het Nationaal Holocaustmuseum zijn deuren. Een instelling die een zeer belangrijke rol te vervullen heeft in de komende decennia en ik ben blij dat het er is gekomen. Het was een gigantisch project dat miljoenen heeft gekost en waar verschillende overheden terecht veel aan hebben bijgedragen. Maar het steekt dat het blijkbaar relatief gemakkelijk is geld los te krijgen wanneer je het woord Holocaust laat vallen, terwijl diezelfde overheden niet soortgelijke bedragen overhebben voor de versterking van Joods leven in Nederland. Wat dat betreft heeft Dara Horn misschien toch een punt.
Om een vergelijkbare reden heb ik met enig ongemak de afgelopen weken de discussies in Nederland gevolgd over oplaaiend antisemitisme. Ik was blij met de (bijna unanieme) verklaring van de Tweede Kamer tegen antisemitisme. Tegelijkertijd merk ik dat het onderwerp antisemitisme een politiek vehikel aan het worden is, of dat misschien al lang geleden geworden is. Door je uit te spreken over antisemitisme kun je een positie innemen over een onderwerp dat niets met Joden te maken heeft. Door zijdelings een opmerking te maken over vluchtelingen, of door je stellingname te gebruiken om verder geen aandacht te hoeven besteden aan een activistisch deel van je eigen achterban, dat Joden zich in toenemende mate onveilig laat voelen. Je kunt enerzijds pleiten voor het afschaffen van de koosjere slacht en tegelijkertijd een statement tegen antisemitisme ondertekenen. Gaan de statements nog over Joden of eerder over de mensen die de statements maken? Ik wacht nog op de politicus die niet alleen pleit voor de bescherming van Joodse levens, maar ook van het Joodse leven. Tot die tijd vrees ik dat het ongemak alleen maar zal groeien.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 april 2024.
Lieve Pap,
Eén van de dingen die ik altijd zo bijzonder vond aan wonen in Israël was dat je jodendom overal op straat tegenkomt. Van Hebreeuws op straatnaambordjes tot de buschauffeur die ie op vrijdag sjabbat sjalom wenst. Toen ik hier in New York over straat liep, wenste een willekeurige dakloze mij vrolijk een ‘happy Purim’ toe. Ook hier kom je het jodendom gewoon op straat tegen en is het doodnormaal. Het feit dat ik mij voor de gelegenheid had gekleed in een Mario-kostuum zal hebben geholpen, maar het blijft leuk.
Wat ik dit jaar bij Poeriem een beetje heb gemist, zijn de grappen. Die lijken hier toch minder in zwang dan thuis in Nederland. Ik vind die poeriemwitzen een leuke traditie. Al moet ik bekennen dat de hoeveelheid grappen de laatste jaren niet altijd de kwaliteit ten goede komt. Over smaak valt niet te twisten natuurlijk, en over humor ook niet, maar toch denk ik dat mensen vaak een essentieel element van de poeriemgrap vergeten. Bij een succesvolle witz laat je mensen geloven in een bizarre, humoristische, totaal onrealistische voorstelling van zaken. Zo vond ik de grap dat Lev - het ontmoetingscentrum voor zestigplussers van JMW - dit jaar meedoet aan Jom Havoetbal met een team onder de naam ‘rollende rollators’ zeer geslaagd. Simpelweg een onwaarheid vertellen die best eens waar zou kunnen zijn, waar mensen vervolgens intrappen, kwalificeert niet echt als grap als je het mij vraagt.
Poeriem had dit jaar natuurlijk een donker randje, en dat had niets met de kwaliteit van de grappen te maken. De nasleep van 7 oktober, de voortdurende gijzeling in Gaza en de humanitaire ramp die zich daar voltrekt, en alle gevolgen daarvan voor Joden wereldwijd. Voor velen was het lastig zich dit jaar volledig aan de vreugde over te geven.
Een jaar of twee geleden las ik het boek People love dead Jews van de Amerikaanse hoogleraar en essayist Dara Horn. Ze beschrijft de fascinatie die mensen in haar ogen hebben met Joden uit het verleden, met Joodse geschiedenis (inclusief dode Joden), terwijl ze met de levende Joden van nu weinig op lijken te hebben. Ik herinner me nog dat ik het boek met Leo besprak, hij had het ook gelezen en we vonden het allebei maar niets. Het cynisme druipt van de pagina’s af en het lijkt vooral een gevoel te willen bevestigen dat ‘iedereen tegen de Joden is’. Je hoort het, geen aanrader van mijn kant.
Onwillekeurig moest ik aan het boek denken toen ik je laatste brief las. Een paar weken geleden opende het Nationaal Holocaustmuseum zijn deuren. Een instelling die een zeer belangrijke rol te vervullen heeft in de komende decennia en ik ben blij dat het er is gekomen. Het was een gigantisch project dat miljoenen heeft gekost en waar verschillende overheden terecht veel aan hebben bijgedragen. Maar het steekt dat het blijkbaar relatief gemakkelijk is geld los te krijgen wanneer je het woord Holocaust laat vallen, terwijl diezelfde overheden niet soortgelijke bedragen overhebben voor de versterking van Joods leven in Nederland. Wat dat betreft heeft Dara Horn misschien toch een punt.
Om een vergelijkbare reden heb ik met enig ongemak de afgelopen weken de discussies in Nederland gevolgd over oplaaiend antisemitisme. Ik was blij met de (bijna unanieme) verklaring van de Tweede Kamer tegen antisemitisme. Tegelijkertijd merk ik dat het onderwerp antisemitisme een politiek vehikel aan het worden is, of dat misschien al lang geleden geworden is. Door je uit te spreken over antisemitisme kun je een positie innemen over een onderwerp dat niets met Joden te maken heeft. Door zijdelings een opmerking te maken over vluchtelingen, of door je stellingname te gebruiken om verder geen aandacht te hoeven besteden aan een activistisch deel van je eigen achterban, dat Joden zich in toenemende mate onveilig laat voelen. Je kunt enerzijds pleiten voor het afschaffen van de koosjere slacht en tegelijkertijd een statement tegen antisemitisme ondertekenen. Gaan de statements nog over Joden of eerder over de mensen die de statements maken? Ik wacht nog op de politicus die niet alleen pleit voor de bescherming van Joodse levens, maar ook van het Joodse leven. Tot die tijd vrees ik dat het ongemak alleen maar zal groeien.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 12 april 2024.
dinsdag 2 april 2024
Brief aan Asjer, 29 maart 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Voor zover ik me kan herinneren, heb ik nog nooit zoveel telefoontjes en appjes gekregen over een gebeurtenis in Joods Nederland, als na de aankondiging van de sluiting van Crescas. Misschien niet verrassend. Veel mensen dachten aan mij – aardig hè – omdat ik in de jaren dat ik leiding gaf aan Crescas (2003-2016) contact met ze had. Bijna iedereen vermoedde dat ik in zak en as zat, dat ik hoognodig getroost moest worden. Dat viel eigenlijk wel mee. Mijn eerste emotie was eerder kwaadheid. Daar kom ik zo op terug.
Het was natuurlijk geen leuk bericht dat Crescas nog maar een paar maanden te gaan heeft. Eind van dit cursusjaar wordt de deur voor het laatst dichtgetrokken. En dat is zonde. Eeuwig zonde. Maar niet onverwacht, zeker niet voor ingewijden.
Dat moet ik even uitleggen, het heeft te maken met de financiering, de herkomst van het kapitaal waarmee Crescas gestart is. Dat is zo’n wonderlijk verhaal, volgens mij heb ik je dat nooit verteld hè.
In 1998 was Andreas Dessaur z”l uitgenodigd in het programma Buitenhof. Onderwerp: de LiRo-archieven. Dat zegt je misschien niets, google maar even. Eén van de andere gasten was Gerrit Zalm, destijds minister van financiën. Hij vroeg Andreas waarom er niet zoiets bestond als een Joods kennis- en opleidingsinstituut. Andreas moest het antwoord schuldig blijven. “Goed,” zei Zalm, “als jij dat nou eens opricht, dan zorg ik voor de financiële basis.” Andreas wist hier niet goed raad mee, maar haar partner wel. Ze namen contact op met Joop Al z”l, die betrokken was bij het Studiecentrum van de LJG en er wat meer kijk op had. Om een lang verhaal kort te maken: Andreas en Joop schreven een plan, Irene Zwiep kwam met de naam Crescas (een 14e-eeuwse Spaans-Joodse filosoof en halachist) en Zalm zorgde ervoor dat het ministerie van onderwijs een potje creëerde met zes miljoen gulden, tegenwoordig zo’n 2,7 miljoen euro’s.
Er is nog iets dat veel mensen niet weten. Crescas is niet opgericht om ten eeuwigen dage te blijven bestaan. Dat klinkt misschien gek, maar het kapitaal mocht gebruikt worden. Het doel van de activiteiten was eigenlijk óók tijdgebonden: het dichten van de kenniskloof die was ontstaan door de Sjoa. Het doorgeven van kennis, van vader op zoon en van moeder op dochter, was niet meer vanzelfsprekend nadat 70 procent van de Joodse gemeenschap was vermoord. Bij volgende generaties zou deze ‘natuurlijke’ kennisoverdracht zijn hersteld.
De inschatting was dat Crescas zo’n 20 levensjaren zou hebben. In die 20 jaar mocht het kapitaal beetje bij beetje worden aangesproken, het hoefde niet intact te blijven. Die 20 jaar zijn 25 geworden, helemaal niet zo slecht.
Ik blijf even bij ‘het geld’. Naast de opbrengsten van het kapitaal heeft Crescas in de loop der jaren mooie projectsubsidies ontvangen, onder andere van Maror. En er waren natuurlijk de bijdragen van de cursisten, het cursusgeld. Al met al – ik maak een simpele rekensom – heeft Crescas gemiddeld 100.00 euro per jaar ‘opgemaakt’. Dat is geen wereldbedrag, zeker niet als je kijkt wat daar allemaal mee is gedaan. Er is echt iets prachtigs neergezet. Cursussen, lezingen, workshops, debatten, symposia, studiedagen, stadswandelingen. Crescas huisvest en beheert een prachtige bibliotheek, de Joop Al Bibliotheek. Samen met JMW heeft Crescas de Joodse Canon laten produceren. En wat denk je van het digitale aanbod? Onlinecursussen, de digitale bibliotheek (een juweeltje, echt waar), alle ooit verschenen columns op de website – een mer à boire aan Joodse kennis. En de wekelijkse nieuwsbrief met Joods-cultureel nieuws die naar 3.500 adressen wordt gestuurd en altijd een hoge waardering kreeg. En nu vergeet ik vast nog wat.
Dat alles is gerealiseerd met, gemiddeld, een ton per jaar. En daar komt mijn kwaadheid om de hoek. Toevallig weet ik dat er de afgelopen jaren stevig bezuinigd is. Ik ken de situatie natuurlijk niet precies, maar ik gok dat Crescas overeind te houden is met zo’n 30.000 à 50.000 euro per jaar. Een bedrag dat ik niet dagelijks in handen heb, maar waar hébben we het over? Ik beschuldig niemand en ik kijk niet naar bepaalde Joodse organisaties. Maar hoe is het in vredesnaam mogelijk dat onze Joodse gemeenschap zo’n bedrag niet op tafel kan leggen? Hoe is het mogelijk dat zo’n belangrijke en mooie instelling, die Joods Nederland zoveel geboden heeft en nog te bieden heeft, door gebrek aan zo’n beetje geld moet verdwijnen? Daar word ik moedeloos en kwaad van. Heb jij een goed idee?
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 maart 2024.
Lieve Asjer,
Voor zover ik me kan herinneren, heb ik nog nooit zoveel telefoontjes en appjes gekregen over een gebeurtenis in Joods Nederland, als na de aankondiging van de sluiting van Crescas. Misschien niet verrassend. Veel mensen dachten aan mij – aardig hè – omdat ik in de jaren dat ik leiding gaf aan Crescas (2003-2016) contact met ze had. Bijna iedereen vermoedde dat ik in zak en as zat, dat ik hoognodig getroost moest worden. Dat viel eigenlijk wel mee. Mijn eerste emotie was eerder kwaadheid. Daar kom ik zo op terug.
Het was natuurlijk geen leuk bericht dat Crescas nog maar een paar maanden te gaan heeft. Eind van dit cursusjaar wordt de deur voor het laatst dichtgetrokken. En dat is zonde. Eeuwig zonde. Maar niet onverwacht, zeker niet voor ingewijden.
Dat moet ik even uitleggen, het heeft te maken met de financiering, de herkomst van het kapitaal waarmee Crescas gestart is. Dat is zo’n wonderlijk verhaal, volgens mij heb ik je dat nooit verteld hè.
In 1998 was Andreas Dessaur z”l uitgenodigd in het programma Buitenhof. Onderwerp: de LiRo-archieven. Dat zegt je misschien niets, google maar even. Eén van de andere gasten was Gerrit Zalm, destijds minister van financiën. Hij vroeg Andreas waarom er niet zoiets bestond als een Joods kennis- en opleidingsinstituut. Andreas moest het antwoord schuldig blijven. “Goed,” zei Zalm, “als jij dat nou eens opricht, dan zorg ik voor de financiële basis.” Andreas wist hier niet goed raad mee, maar haar partner wel. Ze namen contact op met Joop Al z”l, die betrokken was bij het Studiecentrum van de LJG en er wat meer kijk op had. Om een lang verhaal kort te maken: Andreas en Joop schreven een plan, Irene Zwiep kwam met de naam Crescas (een 14e-eeuwse Spaans-Joodse filosoof en halachist) en Zalm zorgde ervoor dat het ministerie van onderwijs een potje creëerde met zes miljoen gulden, tegenwoordig zo’n 2,7 miljoen euro’s.
Er is nog iets dat veel mensen niet weten. Crescas is niet opgericht om ten eeuwigen dage te blijven bestaan. Dat klinkt misschien gek, maar het kapitaal mocht gebruikt worden. Het doel van de activiteiten was eigenlijk óók tijdgebonden: het dichten van de kenniskloof die was ontstaan door de Sjoa. Het doorgeven van kennis, van vader op zoon en van moeder op dochter, was niet meer vanzelfsprekend nadat 70 procent van de Joodse gemeenschap was vermoord. Bij volgende generaties zou deze ‘natuurlijke’ kennisoverdracht zijn hersteld.
De inschatting was dat Crescas zo’n 20 levensjaren zou hebben. In die 20 jaar mocht het kapitaal beetje bij beetje worden aangesproken, het hoefde niet intact te blijven. Die 20 jaar zijn 25 geworden, helemaal niet zo slecht.
Ik blijf even bij ‘het geld’. Naast de opbrengsten van het kapitaal heeft Crescas in de loop der jaren mooie projectsubsidies ontvangen, onder andere van Maror. En er waren natuurlijk de bijdragen van de cursisten, het cursusgeld. Al met al – ik maak een simpele rekensom – heeft Crescas gemiddeld 100.00 euro per jaar ‘opgemaakt’. Dat is geen wereldbedrag, zeker niet als je kijkt wat daar allemaal mee is gedaan. Er is echt iets prachtigs neergezet. Cursussen, lezingen, workshops, debatten, symposia, studiedagen, stadswandelingen. Crescas huisvest en beheert een prachtige bibliotheek, de Joop Al Bibliotheek. Samen met JMW heeft Crescas de Joodse Canon laten produceren. En wat denk je van het digitale aanbod? Onlinecursussen, de digitale bibliotheek (een juweeltje, echt waar), alle ooit verschenen columns op de website – een mer à boire aan Joodse kennis. En de wekelijkse nieuwsbrief met Joods-cultureel nieuws die naar 3.500 adressen wordt gestuurd en altijd een hoge waardering kreeg. En nu vergeet ik vast nog wat.
Dat alles is gerealiseerd met, gemiddeld, een ton per jaar. En daar komt mijn kwaadheid om de hoek. Toevallig weet ik dat er de afgelopen jaren stevig bezuinigd is. Ik ken de situatie natuurlijk niet precies, maar ik gok dat Crescas overeind te houden is met zo’n 30.000 à 50.000 euro per jaar. Een bedrag dat ik niet dagelijks in handen heb, maar waar hébben we het over? Ik beschuldig niemand en ik kijk niet naar bepaalde Joodse organisaties. Maar hoe is het in vredesnaam mogelijk dat onze Joodse gemeenschap zo’n bedrag niet op tafel kan leggen? Hoe is het mogelijk dat zo’n belangrijke en mooie instelling, die Joods Nederland zoveel geboden heeft en nog te bieden heeft, door gebrek aan zo’n beetje geld moet verdwijnen? Daar word ik moedeloos en kwaad van. Heb jij een goed idee?
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 29 maart 2024.
donderdag 21 maart 2024
Brief van Asjer, 15 maart 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Toeval bestaat niet. Een van mijn docenten aan JTS vertelde vorige week toevallig dat hij ook reizen naar de refuseniks heeft gemaakt in de jaren ‘80. Ik moest toen aan je denken, omdat ik weet dat jij die reizen ook hebt gemaakt. Je hebt er vaker over verteld. Daardoor zouden die verhalen misschien dichtbij moeten voelen maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het in alle opzichten een ‘ver van m’n bed show’ is. Ik kan me er geen voorstelling van maken.
Zoals je weet bezoek ik hier elke week andere sjoels op vrijdagavond en zaterdagochtend. Afgelopen week was ik bij een vrij saaie conservative sjoel op de Upper West Side. Je kan niet altijd mazzel hebben. Meestal kies ik willekeurig en een enkele keer val ik met m’n neus in de boter, zoals toen de gouverneur van New York ineens in Park Avenue Synagogue sprak toen ik daar naar sjoel ging. Tijdens parasjat Jitro enkele weken geleden koos ik bewust voor een orthodoxe sjoel. Ik wilde graag de hele tekst van de haftara in het Hebreeuws horen en was bang dat deze in een progressieve gemeente - zoals dat ook bij ons in de LJG gebruikelijk is - deels in de landstaal gelezen zou worden.
Ik wilde de Hebreeuwse tekst graag horen omdat twee woorden uit die haftara al weken door mijn hoofd spoken: hineni sjlacheni. Hier ben ik, stuur mij. Het zijn de woorden uit Rebecca’s bat mitswa parasja die zij, zo leerde ik uit de hesped van haar vader, in haar dvar Tora aanhaalde. Typerende woorden voor iemand die zoals Rebecca steeds klaarstond om de handen uit de mouwen te steken.
Je schreef al in je vorige brief over Rebecca’s overlijden. Ik kende Rebecca als mijn chaniecha en mede-madriech op Haboniem. Tijdens haar mechina, het voorbereidende jaar voor ze het leger in ging, sprak ik haar regelmatig omdat ik in dat jaar ook in Israël zat voor mijn studie aan de Hebreeuwse Universiteit. Het was bijzonder om haar dat jaar mee te maken. Ze had haar plek helemaal gevonden in Israël, dat was duidelijk. De trots toen ze mij haar Israëlische identiteitskaart liet zien staat in mijn geheugen gegrift. Ik vond het bijzonder, misschien ook omdat ik het niet goed kon bevatten. Ik ben op dezelfde leeftijd als Rebecca ook naar Israël gegaan, met in mijn achterhoofd de gedachte dat ik daar misschien wel zou willen gaan wonen. En alhoewel Israël het enige land is buiten Nederland waar ik mij geen toerist voel, heb ik mij er toch nooit op die manier thuis gevoeld. Rebecca’s ervaring voelde dichtbij, maar toch was het een ver van m’n bed show.
Eén van de dingen die ik zo bijzonder vond aan Rebecca was dat ze zich niets leek aan te trekken van conventies, van wat anderen ergens van vonden. Ze ging haar eigen weg en deed daardoor dingen die voor anderen misschien tegenstrijdig lijken. Ik moet denken aan haar jaren trouwe dienst in de IDF waar ze het schopte tot kapitein, terwijl ze tegelijkertijd actief was voor Meretz, zo ongeveer de meest linkse partij die er in Israël is. Anderen, of het nou ter linker- of ter rechterzijde van het politieke spectrum is, kijken misschien enigszins op van die combinatie. Felle kritiek op de Israëlische staat combineren met een glansrijke militaire carrière. Voor Rebecca was het denk ik een volstrekt natuurlijke uiting van wie ze was als mens, als Jood en als zionist.
Rebecca liet zien dat zionisme vele vormen kan hebben. Dat lijken we in Nederland soms te vergeten. Zionisme wordt al snel platgeslagen tot het verdedigen van Israël tegen mogelijke tegenstanders. Maar wie iets weet over de vroeg-zionistische beweging en de eerste zionistische congressen zal het toch met mij eens moeten zijn dat er over de invulling van dat zionisme eigenlijk nooit eensgezindheid is geweest. Het is niet plat, maar multidimensionaal.
Dat Rebecca er niet meer is, is intens verdrietig. In de eerste plaats voor haar naaste familie. Maar ook voor ons allemaal, Joden in Israël of in Nederland. Ze had ons nog een hoop kunnen leren.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 maart 2024.
Lieve Pap,
Toeval bestaat niet. Een van mijn docenten aan JTS vertelde vorige week toevallig dat hij ook reizen naar de refuseniks heeft gemaakt in de jaren ‘80. Ik moest toen aan je denken, omdat ik weet dat jij die reizen ook hebt gemaakt. Je hebt er vaker over verteld. Daardoor zouden die verhalen misschien dichtbij moeten voelen maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het in alle opzichten een ‘ver van m’n bed show’ is. Ik kan me er geen voorstelling van maken.
Zoals je weet bezoek ik hier elke week andere sjoels op vrijdagavond en zaterdagochtend. Afgelopen week was ik bij een vrij saaie conservative sjoel op de Upper West Side. Je kan niet altijd mazzel hebben. Meestal kies ik willekeurig en een enkele keer val ik met m’n neus in de boter, zoals toen de gouverneur van New York ineens in Park Avenue Synagogue sprak toen ik daar naar sjoel ging. Tijdens parasjat Jitro enkele weken geleden koos ik bewust voor een orthodoxe sjoel. Ik wilde graag de hele tekst van de haftara in het Hebreeuws horen en was bang dat deze in een progressieve gemeente - zoals dat ook bij ons in de LJG gebruikelijk is - deels in de landstaal gelezen zou worden.
Ik wilde de Hebreeuwse tekst graag horen omdat twee woorden uit die haftara al weken door mijn hoofd spoken: hineni sjlacheni. Hier ben ik, stuur mij. Het zijn de woorden uit Rebecca’s bat mitswa parasja die zij, zo leerde ik uit de hesped van haar vader, in haar dvar Tora aanhaalde. Typerende woorden voor iemand die zoals Rebecca steeds klaarstond om de handen uit de mouwen te steken.
Je schreef al in je vorige brief over Rebecca’s overlijden. Ik kende Rebecca als mijn chaniecha en mede-madriech op Haboniem. Tijdens haar mechina, het voorbereidende jaar voor ze het leger in ging, sprak ik haar regelmatig omdat ik in dat jaar ook in Israël zat voor mijn studie aan de Hebreeuwse Universiteit. Het was bijzonder om haar dat jaar mee te maken. Ze had haar plek helemaal gevonden in Israël, dat was duidelijk. De trots toen ze mij haar Israëlische identiteitskaart liet zien staat in mijn geheugen gegrift. Ik vond het bijzonder, misschien ook omdat ik het niet goed kon bevatten. Ik ben op dezelfde leeftijd als Rebecca ook naar Israël gegaan, met in mijn achterhoofd de gedachte dat ik daar misschien wel zou willen gaan wonen. En alhoewel Israël het enige land is buiten Nederland waar ik mij geen toerist voel, heb ik mij er toch nooit op die manier thuis gevoeld. Rebecca’s ervaring voelde dichtbij, maar toch was het een ver van m’n bed show.
Eén van de dingen die ik zo bijzonder vond aan Rebecca was dat ze zich niets leek aan te trekken van conventies, van wat anderen ergens van vonden. Ze ging haar eigen weg en deed daardoor dingen die voor anderen misschien tegenstrijdig lijken. Ik moet denken aan haar jaren trouwe dienst in de IDF waar ze het schopte tot kapitein, terwijl ze tegelijkertijd actief was voor Meretz, zo ongeveer de meest linkse partij die er in Israël is. Anderen, of het nou ter linker- of ter rechterzijde van het politieke spectrum is, kijken misschien enigszins op van die combinatie. Felle kritiek op de Israëlische staat combineren met een glansrijke militaire carrière. Voor Rebecca was het denk ik een volstrekt natuurlijke uiting van wie ze was als mens, als Jood en als zionist.
Rebecca liet zien dat zionisme vele vormen kan hebben. Dat lijken we in Nederland soms te vergeten. Zionisme wordt al snel platgeslagen tot het verdedigen van Israël tegen mogelijke tegenstanders. Maar wie iets weet over de vroeg-zionistische beweging en de eerste zionistische congressen zal het toch met mij eens moeten zijn dat er over de invulling van dat zionisme eigenlijk nooit eensgezindheid is geweest. Het is niet plat, maar multidimensionaal.
Dat Rebecca er niet meer is, is intens verdrietig. In de eerste plaats voor haar naaste familie. Maar ook voor ons allemaal, Joden in Israël of in Nederland. Ze had ons nog een hoop kunnen leren.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 15 maart 2024.
vrijdag 8 maart 2024
Brief aan Asjer, 1 maart 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Een paar dagen geleden keken we via een livestream naar de onthulling van de matsewa op het graf van Rebecca op Har Herzl in Jeroesjalajiem. Op afstand, via een klein scherm, voelden we het verdriet van de familie. Er was nog iets dat me trof. Het was, zoals gebruikelijk in Israël, precies dertig dagen na de lewaja. En toch, na zo’n korte tijd, zag die plek er al heel anders uit. De twee graven naast Rebecca waren inmiddels voorzien van een matsewa. En er was al een hele rij met nieuwe graven vóór de hare. Zoveel militairen die in één maand tijd zijn begraven. Ze zijn vast niet, zoals Rebecca, overleden aan een bacteriële infectie …
Er is de laatste tijd meer dat me aangrijpt en dat me bezighoudt. Ja, ik weet het: ik moet geen oude zeur worden. ‘Vroeger was alles beter,’ zul je uit mijn mond niet horen. Beloofd. Maar er is zoveel waar ik niet vrolijk van word. Ik zal niet alles opsommen, je weet zo ook wel waar ik op doel. Afgelopen week kwam daar nog de brute moord op Navalny bij. Moord, daar ben ik van overtuigd.
Gisteren kreeg ik een link toegestuurd naar een interessant artikel in The Free Press, een Amerikaanse online krant. De kop van het artikel: “Navalny’s brieven uit de Goelag.” Wat blijkt? Vanuit zijn gevangeniscel was het Navalny via zijn advocaten gelukt om een exemplaar te bemachtigen van het boek Fear No Evil, de memoires van Natan Sharansky, die in de voormalige Sovjet-Unie van 1977 tot 1986 gevangen werd gehouden. Hij doorstond ontberingen, martelingen en 400 dagen eenzame opsluiting, inclusief een hongerstaking van 110 dagen. Na zijn vrijlating maakte hij alija. Navalny herkent zijn eigen situatie in die van Sharansky en besluit hem te schrijven om zijn bewondering en dankbaarheid te uiten. Hij schreef twee brieven, in maart en april 2023. Sharansky heeft op beide brieven geantwoord. Na de dood van Navalny kreeg The Free Press de originele brieven in handen, of hebben ze in ieder geval mogen inzien. Van alle vier de handgeschreven brieven zijn foto’s in het artikel opgenomen met daaronder steeds een Engelse vertaling uit het Russisch.
Navalny, één van de helden van de eenentwintigste eeuw, en Sharansky, één van mijn helden van de twintigste eeuw, delen een zwart gevoel voor humor, de soort humor die je verwacht van langdurig en zwaar gestraften. En ze constateren dat in het zware regime in de Goelag niets is veranderd. Ik heb de neiging om allerlei stukken tekst te citeren, maar dan wordt dit een wel erg lange brief. Je moet het zelf maar lezen.
Ik was geïntrigeerd door deze correspondentie en probeerde hier iets meer over te lezen. In de Forward vond ik een interview met de nu 76-jarige Sharansky. “Vanaf de allereerste woorden die hij schreef, had ik het gevoel dat we verwante geesten waren,” zegt Sharansky. “Het feit dat hij ze schrijft, omdat hij zojuist in de gevangenis mijn boek heeft gelezen, was echt heel betekenisvol.” Op de vraag van de interviewer “Was u verrast toen Navalny ‘Lesjana haba’a beJeroesjalajiem’ schreef,” antwoordt Sharansky: “Hij had dat net in mijn boek gelezen. Ik denk dat de pagina’s waarop ik dit schrijf erg sentimenteel zijn. Navalny zei tegen mij: ‘Ik ben nu gewoon uw boek aan het herschrijven.’ Dit profetische gevoel van leven binnenin de geschiedenis is natuurlijk heel Joods.”
Bij die woorden moet ik terugdenken aan 1980. Ik was toen 29 en misschien wat onbezonnen. Samen met twee leeftijdgenoten reisde ik naar Moskou en Leningrad. Doel van onze reis: het bezoeken van refuseniks, Russische Joden die geen toestemming hadden gekregen om te emigreren (voornamelijk naar Israël) en die het leven, na het indienen van hun verzoek, door de Sovjet-autoriteiten meer dan zuur werd gemaakt.
Die bezoeken waren niet helemaal zonder risico. Niet voor ons - er waren momenten dat we het bijna in onze broek deden – en niet voor de refuseniks die we bezochten. De KGB hield ze in de gaten en een enkeltje naar een strafkamp in een Siberische uithoek lag altijd voor ze klaar. Contacten met het Westen waren voor hen vaak een garantie dat de Sovjets ze niet zo maar lieten verdwijnen.
Uiteindelijk hebben we het openen van de Sovjet-grenzen mee mogen maken en konden grote groepen Russische Joden alsnog alija maken. Navalny heeft zijn bevrijding helaas niet mogen beleven. Maar ook in Rusland zal het tij ooit keren, Poetin zal ooit van het toneel verdwijnen. En dat ga ik nog meemaken, zo optimistisch ben ik wel.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 1 maart 2024.
Lieve Asjer,
Een paar dagen geleden keken we via een livestream naar de onthulling van de matsewa op het graf van Rebecca op Har Herzl in Jeroesjalajiem. Op afstand, via een klein scherm, voelden we het verdriet van de familie. Er was nog iets dat me trof. Het was, zoals gebruikelijk in Israël, precies dertig dagen na de lewaja. En toch, na zo’n korte tijd, zag die plek er al heel anders uit. De twee graven naast Rebecca waren inmiddels voorzien van een matsewa. En er was al een hele rij met nieuwe graven vóór de hare. Zoveel militairen die in één maand tijd zijn begraven. Ze zijn vast niet, zoals Rebecca, overleden aan een bacteriële infectie …
Er is de laatste tijd meer dat me aangrijpt en dat me bezighoudt. Ja, ik weet het: ik moet geen oude zeur worden. ‘Vroeger was alles beter,’ zul je uit mijn mond niet horen. Beloofd. Maar er is zoveel waar ik niet vrolijk van word. Ik zal niet alles opsommen, je weet zo ook wel waar ik op doel. Afgelopen week kwam daar nog de brute moord op Navalny bij. Moord, daar ben ik van overtuigd.
Gisteren kreeg ik een link toegestuurd naar een interessant artikel in The Free Press, een Amerikaanse online krant. De kop van het artikel: “Navalny’s brieven uit de Goelag.” Wat blijkt? Vanuit zijn gevangeniscel was het Navalny via zijn advocaten gelukt om een exemplaar te bemachtigen van het boek Fear No Evil, de memoires van Natan Sharansky, die in de voormalige Sovjet-Unie van 1977 tot 1986 gevangen werd gehouden. Hij doorstond ontberingen, martelingen en 400 dagen eenzame opsluiting, inclusief een hongerstaking van 110 dagen. Na zijn vrijlating maakte hij alija. Navalny herkent zijn eigen situatie in die van Sharansky en besluit hem te schrijven om zijn bewondering en dankbaarheid te uiten. Hij schreef twee brieven, in maart en april 2023. Sharansky heeft op beide brieven geantwoord. Na de dood van Navalny kreeg The Free Press de originele brieven in handen, of hebben ze in ieder geval mogen inzien. Van alle vier de handgeschreven brieven zijn foto’s in het artikel opgenomen met daaronder steeds een Engelse vertaling uit het Russisch.
Navalny, één van de helden van de eenentwintigste eeuw, en Sharansky, één van mijn helden van de twintigste eeuw, delen een zwart gevoel voor humor, de soort humor die je verwacht van langdurig en zwaar gestraften. En ze constateren dat in het zware regime in de Goelag niets is veranderd. Ik heb de neiging om allerlei stukken tekst te citeren, maar dan wordt dit een wel erg lange brief. Je moet het zelf maar lezen.
Ik was geïntrigeerd door deze correspondentie en probeerde hier iets meer over te lezen. In de Forward vond ik een interview met de nu 76-jarige Sharansky. “Vanaf de allereerste woorden die hij schreef, had ik het gevoel dat we verwante geesten waren,” zegt Sharansky. “Het feit dat hij ze schrijft, omdat hij zojuist in de gevangenis mijn boek heeft gelezen, was echt heel betekenisvol.” Op de vraag van de interviewer “Was u verrast toen Navalny ‘Lesjana haba’a beJeroesjalajiem’ schreef,” antwoordt Sharansky: “Hij had dat net in mijn boek gelezen. Ik denk dat de pagina’s waarop ik dit schrijf erg sentimenteel zijn. Navalny zei tegen mij: ‘Ik ben nu gewoon uw boek aan het herschrijven.’ Dit profetische gevoel van leven binnenin de geschiedenis is natuurlijk heel Joods.”
Bij die woorden moet ik terugdenken aan 1980. Ik was toen 29 en misschien wat onbezonnen. Samen met twee leeftijdgenoten reisde ik naar Moskou en Leningrad. Doel van onze reis: het bezoeken van refuseniks, Russische Joden die geen toestemming hadden gekregen om te emigreren (voornamelijk naar Israël) en die het leven, na het indienen van hun verzoek, door de Sovjet-autoriteiten meer dan zuur werd gemaakt.
Die bezoeken waren niet helemaal zonder risico. Niet voor ons - er waren momenten dat we het bijna in onze broek deden – en niet voor de refuseniks die we bezochten. De KGB hield ze in de gaten en een enkeltje naar een strafkamp in een Siberische uithoek lag altijd voor ze klaar. Contacten met het Westen waren voor hen vaak een garantie dat de Sovjets ze niet zo maar lieten verdwijnen.
Uiteindelijk hebben we het openen van de Sovjet-grenzen mee mogen maken en konden grote groepen Russische Joden alsnog alija maken. Navalny heeft zijn bevrijding helaas niet mogen beleven. Maar ook in Rusland zal het tij ooit keren, Poetin zal ooit van het toneel verdwijnen. En dat ga ik nog meemaken, zo optimistisch ben ik wel.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 1 maart 2024.
zondag 25 februari 2024
Brief van Asjer, 16 februari 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
Het leven in New York valt nog niet mee hoor. Het broodje pastrami dat ik laatste haalde bij Liebmans - de kosjere deli op de hoek - kreeg ik met moeite weggewerkt. De Broadwayshow ‘Harmony’, over het leven van de Comedian Harmonists in het Berlijn van de jaren 30 van de vorige eeuw waar ik gratis kaartjes voor kreeg, viel enigszins tegen. Ik betwijfel of ik een musical wel een geschikt medium vind om een verhaal over de Sjoa mee te vertellen. Daar leken de Amerikanen om mij heen (ook de Joodse) zich echter niet aan te storen.
Wat me voorlopig wél mee lijkt te vallen, is het grote anti-Israëlsentiment in New York waar iedereen mij zo voor blijft waarschuwen. Vanuit Nederland zag ik de beelden van de sit-ins bij Colombia University - op een steenworp afstand van het Jewish Theological Seminary waar ik studeer - en las ik over de schandalen rondom universiteiten als Harvard en Penn. Voorlopig merk ik er nog weinig van. Misschien is de storm wat gaan liggen of valt het wel mee wanneer je de situatie niet vanonder een vergrootglas bekijkt. Toen ik twee weken geleden tijdens een sjabbeslunch aan een docent op een publieke universiteit in New Jersey vroeg of hij er op zijn universiteit veel van merkt, antwoordde hij ontkennend. ‘Mijn leerlingen zijn er niet mee bezig, die zijn arm, ze hebben wel wat belangrijkers aan hun hoofd’. De mate waarin studenten zich het lot van de Palestijnen aantrekken heeft misschien ook iets te maken met het privilege dat de student in kwestie geniet.
Niet dat die aandacht voor de Palestijnen onterecht is, al vind ik die sit-ins nou niet uitmunten in het verwoorden van een genuanceerde visie op de hele situatie. Maar ik merk toch dat ik niet zo val over het voorbeeld dat je in je laatste brief noemde. Van dat artikel in Het Parool over de hulp van Israëliërs aan geëvacueerde burgers uit de Israëlische grensgebieden, waar terloops vermeld wordt dat er in de Israëlische samenleving geen aandacht lijkt te zijn voor het Palestijnse leed in Gaza. Is dat een misplaatste poging dingen van twee kanten te bekijken, zoals jij zegt? Of is het een feit dat benoemd moet worden en eigenlijk best goed past in een artikel over solidariteit?
Wij hebben natuurlijk makkelijk praten vanuit hier, dat is waar. We kunnen makkelijk roepen dat Israëliërs, die nog midden in de rouw zitten en zich zorgen maken om de gijzelaars die nog steeds niet vrij zijn, daarnaast nog ruimte moeten maken voor het leed en het verdriet aan de andere kant. En toch ontkom ik er niet aan dat het gebrek aan die ruimte in de Israëlische samenleving mij ook in hoge mate stoort. Het viel op dat tijdens de voorlopige uitspraak in de genocidezaak tegen Israël in Den Haag, de Israëlische rechter Aharon Barak vóór twee maatregelen stemde: het vervolgen van Israëliërs die oproepen tot genocide, en direct maatregelen nemen om de humanitaire ramp in Gaza het hoofd te kunnen bieden. Ook Barak vindt dat Israël niet genoeg oog heeft voor het Palestijnse leed, voor de verschrikkingen die mensen daar moeten doorstaan. Ik ben het met hem eens. Hoe makkelijk het ook is om vanuit het veilige New York of Nederland kritiek te hebben, hier moeten Israël en de gemiddelde Israëliër het echt beter doen. In een podcast van het Hartman instituut die ik laatst hoorde, werd het treffend verwoord: de vraag is niet alleen of de oorlog die Israël voert een gerechtvaardigde oorlog is, maar ook hoe je een gerechtvaardigde oorlog rechtvaardig voert. En dat begint bij aandacht voor wat er in Gaza gebeurt.
En ach, misschien is het soms ook beter om die lange tenen van je gewoon binnenboord te houden, dan kan er ook niet op getrapt worden. Tenminste, dat is iets dat ik mij een aantal jaar geleden zelf heb voorgenomen. Om het dagelijks leven niet te veel te laten beïnvloeden door vermeend antisemitisme. Er proberen zo min mogelijk mee bezig te zijn. Het neemt zoveel tijd en denkvermogen in beslag en er zitten al zo weinig uren in een dag. Je verliezen in die ongein is makkelijk zat en ik houd als het even kan ook graag tijd over voor andere dingen. Ik kan het iedereen van harte aanbevelen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 februari 2024.
Lieve Pap,
Het leven in New York valt nog niet mee hoor. Het broodje pastrami dat ik laatste haalde bij Liebmans - de kosjere deli op de hoek - kreeg ik met moeite weggewerkt. De Broadwayshow ‘Harmony’, over het leven van de Comedian Harmonists in het Berlijn van de jaren 30 van de vorige eeuw waar ik gratis kaartjes voor kreeg, viel enigszins tegen. Ik betwijfel of ik een musical wel een geschikt medium vind om een verhaal over de Sjoa mee te vertellen. Daar leken de Amerikanen om mij heen (ook de Joodse) zich echter niet aan te storen.
Wat me voorlopig wél mee lijkt te vallen, is het grote anti-Israëlsentiment in New York waar iedereen mij zo voor blijft waarschuwen. Vanuit Nederland zag ik de beelden van de sit-ins bij Colombia University - op een steenworp afstand van het Jewish Theological Seminary waar ik studeer - en las ik over de schandalen rondom universiteiten als Harvard en Penn. Voorlopig merk ik er nog weinig van. Misschien is de storm wat gaan liggen of valt het wel mee wanneer je de situatie niet vanonder een vergrootglas bekijkt. Toen ik twee weken geleden tijdens een sjabbeslunch aan een docent op een publieke universiteit in New Jersey vroeg of hij er op zijn universiteit veel van merkt, antwoordde hij ontkennend. ‘Mijn leerlingen zijn er niet mee bezig, die zijn arm, ze hebben wel wat belangrijkers aan hun hoofd’. De mate waarin studenten zich het lot van de Palestijnen aantrekken heeft misschien ook iets te maken met het privilege dat de student in kwestie geniet.
Niet dat die aandacht voor de Palestijnen onterecht is, al vind ik die sit-ins nou niet uitmunten in het verwoorden van een genuanceerde visie op de hele situatie. Maar ik merk toch dat ik niet zo val over het voorbeeld dat je in je laatste brief noemde. Van dat artikel in Het Parool over de hulp van Israëliërs aan geëvacueerde burgers uit de Israëlische grensgebieden, waar terloops vermeld wordt dat er in de Israëlische samenleving geen aandacht lijkt te zijn voor het Palestijnse leed in Gaza. Is dat een misplaatste poging dingen van twee kanten te bekijken, zoals jij zegt? Of is het een feit dat benoemd moet worden en eigenlijk best goed past in een artikel over solidariteit?
Wij hebben natuurlijk makkelijk praten vanuit hier, dat is waar. We kunnen makkelijk roepen dat Israëliërs, die nog midden in de rouw zitten en zich zorgen maken om de gijzelaars die nog steeds niet vrij zijn, daarnaast nog ruimte moeten maken voor het leed en het verdriet aan de andere kant. En toch ontkom ik er niet aan dat het gebrek aan die ruimte in de Israëlische samenleving mij ook in hoge mate stoort. Het viel op dat tijdens de voorlopige uitspraak in de genocidezaak tegen Israël in Den Haag, de Israëlische rechter Aharon Barak vóór twee maatregelen stemde: het vervolgen van Israëliërs die oproepen tot genocide, en direct maatregelen nemen om de humanitaire ramp in Gaza het hoofd te kunnen bieden. Ook Barak vindt dat Israël niet genoeg oog heeft voor het Palestijnse leed, voor de verschrikkingen die mensen daar moeten doorstaan. Ik ben het met hem eens. Hoe makkelijk het ook is om vanuit het veilige New York of Nederland kritiek te hebben, hier moeten Israël en de gemiddelde Israëliër het echt beter doen. In een podcast van het Hartman instituut die ik laatst hoorde, werd het treffend verwoord: de vraag is niet alleen of de oorlog die Israël voert een gerechtvaardigde oorlog is, maar ook hoe je een gerechtvaardigde oorlog rechtvaardig voert. En dat begint bij aandacht voor wat er in Gaza gebeurt.
En ach, misschien is het soms ook beter om die lange tenen van je gewoon binnenboord te houden, dan kan er ook niet op getrapt worden. Tenminste, dat is iets dat ik mij een aantal jaar geleden zelf heb voorgenomen. Om het dagelijks leven niet te veel te laten beïnvloeden door vermeend antisemitisme. Er proberen zo min mogelijk mee bezig te zijn. Het neemt zoveel tijd en denkvermogen in beslag en er zitten al zo weinig uren in een dag. Je verliezen in die ongein is makkelijk zat en ik houd als het even kan ook graag tijd over voor andere dingen. Ik kan het iedereen van harte aanbevelen.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 16 februari 2024.
zondag 11 februari 2024
Brief aan Asjer, 2 februari 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Asjer,
Het is best nog even wennen. Dat jij in New York zit, bedoel ik. Van je moeder mag ik daar niet over zeuren, maar – tussen jou en mij - zij mist je ook hoor. Ik weet wel dat we in 2024 leven, dat we kunnen Facetimen en zo, maar dat is niet hetzelfde. Niet samen naar Ajax, niet even met z’n drieën een pizzaatje eten omdat je toch in de buurt bent ... En het is, ook door het tijdverschil, wat minder makkelijk om met je te sparren. Er is bijna niemand anders die het zo lekker fel met me oneens kan zijn, maar met wie ik zo graag discussieer. Aan wie ik zo goed mijn gedachten kan scherpen.
We zijn het trouwens vaak wél eens hè. We zijn, bijvoorbeeld, beiden niet van de school die achter elke boom een antisemiet vermoedt. Maar de laatste tijd merk ik dat ik veel eerder en steeds vaker concludeer dat ik dingen die gezegd of geschreven worden als antisemitisch beschouw. Als ik zoiets lees, denk ik – niet langer dan een nanoseconde, maar toch: “even Leo bellen.” Ik mis hem nog dagelijks, hij was mijn anker, hij leerde mij zaken van een andere kant bekijken. (Ik begin trouwens Theodor Holman wat meer te begrijpen. Ik stoorde me er nogal eens aan als hij wéér over Theo van Gogh begon en nu doe ik hetzelfde met Leo. Nou goed, het zij zo).
Ook met jou heb ik het graag over misstanden die ik meen te ontwaren. Zo las ik vorige week een artikel van Isabel Bolle in Het Parool. Zij schreef uitvoerig over vrijwilligers in Tel Aviv die de honderdduizenden Israëli’s die geëvacueerd zijn uit het grensgebied met Gaza, proberen te ondersteunen. Ze zamelen allerhande spullen in om deze evacuees het leven iets draaglijker te maken. Een goed stuk, ik was blij dat deze vorm van solidariteit onder de Israëlische bevolking belicht werd. Maar dan opeens, echt out of the blue, staat er een zinnetje in de tekst: ‘Aandacht voor het lot van de mensen in Gaza is er nauwelijks.’ Wat moet ik nou met zo’n zin? Dit is toch een mislukte poging om een probleem vooral van twee kanten te willen benaderen? Ik snap dit niet. Beginnen mijn tenen te lang te worden?
Nog een voorbeeld. Vandaag las ik, ook in Het Parool, een artikel van ene Niels Debonne, universitair docent aan de VU, wie kent hem niet? Hij neemt het op voor zijn collega die zijn studenten waarschuwt dat hij ‘de West-Europese koloniale plundergeschiedenis’ en het ‘Israëlische apartheidsregime’ gaat behandelen. VU-rector Geurts heeft deze docent onder curatele gesteld, er is nu een waarnemer in de collegezaal. Debonne vindt dit niet kunnen, de academische vrijheid is aangetast, vindt hij. De cursusbeschrijving vindt hij scherp, maar verdedigbaar. En hij heeft oog voor de gevoelens van studenten. “Voor studenten van wie de voorouders, bijvoorbeeld, de Gouden Eeuw anders hebben ervaren, wordt het vak een veiligere en inclusievere omgeving,” schrijft hij. Ik citeer hem ook over dat andere punt: “Dat Israël een apartheidsregime hanteert, is academisch prima te verdedigen.” Ik ging er eens goed voor zitten, nu gaat hij dit academisch onderbouwen, dacht ik. Dat deed hij met één simpele zin: “120 Israëlische hoogleraren rechtsgeleerdheid zijn het daarmee eens.” Verder? Nee, dit was zijn hele onderbouwing. Ik vermoed dat Debonne op verjaardagsfeestjes graag vertelt dat hij geen hekel heeft aan Joden, dat hij zelfs Joden als vriend heeft.
Nou, nog eentje dan, de krant is een heerlijke bron van ergernis. Een brief van Lily George, bestuurslid van studentenvereniging Asva, over de tijdelijke sluiting van de deuren van de UvA “vanwege een sit-in voor Palestina.” Daar is zij het stevig mee oneens, omdat de UvA “suggereert dat deze vreedzame demonstratie mensen ‘in gevaar zou brengen’, worden gevaarlijke denkverwarringen bevorderd, bijvoorbeeld dat dit gelijk zou staan aan antisemitisme en antizionisme.” Zo! Wat riepen die sit-innende studenten ook alweer?
Ik zet me alvast schrap. Ik lees binnenkort wel hoe je me terechtwijst 😊.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 2 februari 2023.
Lieve Asjer,
Het is best nog even wennen. Dat jij in New York zit, bedoel ik. Van je moeder mag ik daar niet over zeuren, maar – tussen jou en mij - zij mist je ook hoor. Ik weet wel dat we in 2024 leven, dat we kunnen Facetimen en zo, maar dat is niet hetzelfde. Niet samen naar Ajax, niet even met z’n drieën een pizzaatje eten omdat je toch in de buurt bent ... En het is, ook door het tijdverschil, wat minder makkelijk om met je te sparren. Er is bijna niemand anders die het zo lekker fel met me oneens kan zijn, maar met wie ik zo graag discussieer. Aan wie ik zo goed mijn gedachten kan scherpen.
We zijn het trouwens vaak wél eens hè. We zijn, bijvoorbeeld, beiden niet van de school die achter elke boom een antisemiet vermoedt. Maar de laatste tijd merk ik dat ik veel eerder en steeds vaker concludeer dat ik dingen die gezegd of geschreven worden als antisemitisch beschouw. Als ik zoiets lees, denk ik – niet langer dan een nanoseconde, maar toch: “even Leo bellen.” Ik mis hem nog dagelijks, hij was mijn anker, hij leerde mij zaken van een andere kant bekijken. (Ik begin trouwens Theodor Holman wat meer te begrijpen. Ik stoorde me er nogal eens aan als hij wéér over Theo van Gogh begon en nu doe ik hetzelfde met Leo. Nou goed, het zij zo).
Ook met jou heb ik het graag over misstanden die ik meen te ontwaren. Zo las ik vorige week een artikel van Isabel Bolle in Het Parool. Zij schreef uitvoerig over vrijwilligers in Tel Aviv die de honderdduizenden Israëli’s die geëvacueerd zijn uit het grensgebied met Gaza, proberen te ondersteunen. Ze zamelen allerhande spullen in om deze evacuees het leven iets draaglijker te maken. Een goed stuk, ik was blij dat deze vorm van solidariteit onder de Israëlische bevolking belicht werd. Maar dan opeens, echt out of the blue, staat er een zinnetje in de tekst: ‘Aandacht voor het lot van de mensen in Gaza is er nauwelijks.’ Wat moet ik nou met zo’n zin? Dit is toch een mislukte poging om een probleem vooral van twee kanten te willen benaderen? Ik snap dit niet. Beginnen mijn tenen te lang te worden?
Nog een voorbeeld. Vandaag las ik, ook in Het Parool, een artikel van ene Niels Debonne, universitair docent aan de VU, wie kent hem niet? Hij neemt het op voor zijn collega die zijn studenten waarschuwt dat hij ‘de West-Europese koloniale plundergeschiedenis’ en het ‘Israëlische apartheidsregime’ gaat behandelen. VU-rector Geurts heeft deze docent onder curatele gesteld, er is nu een waarnemer in de collegezaal. Debonne vindt dit niet kunnen, de academische vrijheid is aangetast, vindt hij. De cursusbeschrijving vindt hij scherp, maar verdedigbaar. En hij heeft oog voor de gevoelens van studenten. “Voor studenten van wie de voorouders, bijvoorbeeld, de Gouden Eeuw anders hebben ervaren, wordt het vak een veiligere en inclusievere omgeving,” schrijft hij. Ik citeer hem ook over dat andere punt: “Dat Israël een apartheidsregime hanteert, is academisch prima te verdedigen.” Ik ging er eens goed voor zitten, nu gaat hij dit academisch onderbouwen, dacht ik. Dat deed hij met één simpele zin: “120 Israëlische hoogleraren rechtsgeleerdheid zijn het daarmee eens.” Verder? Nee, dit was zijn hele onderbouwing. Ik vermoed dat Debonne op verjaardagsfeestjes graag vertelt dat hij geen hekel heeft aan Joden, dat hij zelfs Joden als vriend heeft.
Nou, nog eentje dan, de krant is een heerlijke bron van ergernis. Een brief van Lily George, bestuurslid van studentenvereniging Asva, over de tijdelijke sluiting van de deuren van de UvA “vanwege een sit-in voor Palestina.” Daar is zij het stevig mee oneens, omdat de UvA “suggereert dat deze vreedzame demonstratie mensen ‘in gevaar zou brengen’, worden gevaarlijke denkverwarringen bevorderd, bijvoorbeeld dat dit gelijk zou staan aan antisemitisme en antizionisme.” Zo! Wat riepen die sit-innende studenten ook alweer?
Ik zet me alvast schrap. Ik lees binnenkort wel hoe je me terechtwijst 😊.
Je liefhebbende vader,
Michel
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 2 februari 2023.
woensdag 24 januari 2024
Brief van Asjer, 19 januari 2024
In navolging van vader Max en dochter Natascha van Weezel, die – eerst op de Jonetwebsite en later in dagblad Trouw – een correspondentie met elkaar voerden, zijn mijn zoon Asjer en ik een briefwisseling gestart. Onze brieven zijn te lezen in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad). Na een week plaats ik ze door in dit blog.
Lieve Pap,
We zijn net terug uit Laos waar we met z’n vijven op vakantie waren. Wat een verademing was het om even weg te zijn, vond je niet? Ik keek er naar uit om even in een omgeving te verkeren waar mensen niet continu met Israël en Gaza bezig zijn. Tijdens die twee weken vakantie heb ik maar één keer iemand over de oorlog horen spreken. Tijdens ons bezoek aan de Plain of Jars - een veld waar allerlei eeuwenoude grote potten gevonden zijn waarvan ze in feite nog steeds niet weten waar die nou precies voor gediend moeten hebben: was het onderdeel van een begrafenisritueel of werd er toch Lao whiskey in gebrouwen? - noemde onze gids het terloops. Tot dan wist ik niet dat Laos het meest gebombardeerde land ter wereld is. De gids, die zelf in het gebied is opgegroeid, noemde de verschrikkelijke gevolgen daarvan en noemde dat oorlog en het gooien van bommen van alle tijden is en ook vandaag tot verschrikkelijke gevolgen leidt, zie Israël en Gaza. Ik schrok even toen hij Israël noemde. Welke vergelijking gaat hij maken, dacht ik. Worden we zelfs in Laos straks in een discussie over Israël en Gaza geslingerd? Maar hier kon ik het niet mee oneens zijn, de oorlog heeft verschrikkelijke gevolgen voor de Gazanen die gebombardeerd worden. Dat is gewoon een feit.
Niet alleen Israël en Gaza, zelfs het begrip Joden lijken ze in Laos nauwelijks te kennen. Onze chauffeur vond het maar vreemd om bij elk restaurant voor ons te moeten checken of er geen varkensvlees in de gerechten zat. Dat ging meestal goed, behalve die ene keer dat er een soort deegballetjes met onbestemde inhoud in de soep dreven. De chauffeur wist te melden dat daar inderdaad wel eens varkensvlees in zou kunnen zitten, waarop wij de balletjes voor de zekerheid aan de honden hebben gevoerd. Op zijn vraag tijdens het rijden welk geloof wij hadden antwoorde ik dat wij Joods zijn. Het leek niet helemaal aan te komen. "Een soort christenen bedoel je?" was zijn antwoord. Ik heb het daar maar bij gelaten.
Het is voor mij een vraag waar ik vaker mee worstel: hoever ga je erin om mensen uit te leggen wie of wat je bent? Wanneer iemand niet lijkt te weten wat jodendom precies inhoudt, moet je dan in gebrekkig Engels een gesprek gaan voeren over het ontstaan van het jodendom en de verschillen met het latere christendom? Maar niet alleen op vakantie, ook hier in Nederland of in andere westerse landen loop ik vaak tegen een vergelijkbare situatie aan. Ook wanneer mensen wél een beeld hebben bij het begrip Joden, is de voorstelling die mensen maken van het leiden van een Joods leven er in veel gevallen één die niet strookt met onze dagelijkse realiteit als Joden in Nederland. Soms voelt het vermoeiend om daar altijd tekst en uitleg bij te moeten geven. Maar als we willen dat mensen ons wat beter begrijpen dan kunnen we er niet omheen om die vermoeidheid aan de kant te schuiven. Maar op vakantie had ik er even geen zin in. Een soort christenen die geen varkensvlees eten was voor deze twee weken goed genoeg.
Deze week vertrek ik naar een plek waar mensen doorgaans wel weten wat Joden zijn: ik ga voor zes maanden naar New York om te studeren aan het Jewish Theological Seminary. Amerika, het land waar de laatste weken ook zoveel om te doen is geweest met de uitspraken van voorzitters van vooraanstaande universiteiten over antisemitisme op hun instituties. Of misschien eerder het ontbreken van dat antisemitisme als je de context maar in beschouwing neemt. Die uitspraken leidden tot onrust en een storm aan kritiek, en ik kijk er naar uit om zes maanden midden in die storm te begeven, de Amerikaanse context te kunnen ervaren. Dan is het met de rust uit Laos wel even gedaan.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 januari 2024.
Lieve Pap,
We zijn net terug uit Laos waar we met z’n vijven op vakantie waren. Wat een verademing was het om even weg te zijn, vond je niet? Ik keek er naar uit om even in een omgeving te verkeren waar mensen niet continu met Israël en Gaza bezig zijn. Tijdens die twee weken vakantie heb ik maar één keer iemand over de oorlog horen spreken. Tijdens ons bezoek aan de Plain of Jars - een veld waar allerlei eeuwenoude grote potten gevonden zijn waarvan ze in feite nog steeds niet weten waar die nou precies voor gediend moeten hebben: was het onderdeel van een begrafenisritueel of werd er toch Lao whiskey in gebrouwen? - noemde onze gids het terloops. Tot dan wist ik niet dat Laos het meest gebombardeerde land ter wereld is. De gids, die zelf in het gebied is opgegroeid, noemde de verschrikkelijke gevolgen daarvan en noemde dat oorlog en het gooien van bommen van alle tijden is en ook vandaag tot verschrikkelijke gevolgen leidt, zie Israël en Gaza. Ik schrok even toen hij Israël noemde. Welke vergelijking gaat hij maken, dacht ik. Worden we zelfs in Laos straks in een discussie over Israël en Gaza geslingerd? Maar hier kon ik het niet mee oneens zijn, de oorlog heeft verschrikkelijke gevolgen voor de Gazanen die gebombardeerd worden. Dat is gewoon een feit.
Niet alleen Israël en Gaza, zelfs het begrip Joden lijken ze in Laos nauwelijks te kennen. Onze chauffeur vond het maar vreemd om bij elk restaurant voor ons te moeten checken of er geen varkensvlees in de gerechten zat. Dat ging meestal goed, behalve die ene keer dat er een soort deegballetjes met onbestemde inhoud in de soep dreven. De chauffeur wist te melden dat daar inderdaad wel eens varkensvlees in zou kunnen zitten, waarop wij de balletjes voor de zekerheid aan de honden hebben gevoerd. Op zijn vraag tijdens het rijden welk geloof wij hadden antwoorde ik dat wij Joods zijn. Het leek niet helemaal aan te komen. "Een soort christenen bedoel je?" was zijn antwoord. Ik heb het daar maar bij gelaten.
Het is voor mij een vraag waar ik vaker mee worstel: hoever ga je erin om mensen uit te leggen wie of wat je bent? Wanneer iemand niet lijkt te weten wat jodendom precies inhoudt, moet je dan in gebrekkig Engels een gesprek gaan voeren over het ontstaan van het jodendom en de verschillen met het latere christendom? Maar niet alleen op vakantie, ook hier in Nederland of in andere westerse landen loop ik vaak tegen een vergelijkbare situatie aan. Ook wanneer mensen wél een beeld hebben bij het begrip Joden, is de voorstelling die mensen maken van het leiden van een Joods leven er in veel gevallen één die niet strookt met onze dagelijkse realiteit als Joden in Nederland. Soms voelt het vermoeiend om daar altijd tekst en uitleg bij te moeten geven. Maar als we willen dat mensen ons wat beter begrijpen dan kunnen we er niet omheen om die vermoeidheid aan de kant te schuiven. Maar op vakantie had ik er even geen zin in. Een soort christenen die geen varkensvlees eten was voor deze twee weken goed genoeg.
Deze week vertrek ik naar een plek waar mensen doorgaans wel weten wat Joden zijn: ik ga voor zes maanden naar New York om te studeren aan het Jewish Theological Seminary. Amerika, het land waar de laatste weken ook zoveel om te doen is geweest met de uitspraken van voorzitters van vooraanstaande universiteiten over antisemitisme op hun instituties. Of misschien eerder het ontbreken van dat antisemitisme als je de context maar in beschouwing neemt. Die uitspraken leidden tot onrust en een storm aan kritiek, en ik kijk er naar uit om zes maanden midden in die storm te begeven, de Amerikaanse context te kunnen ervaren. Dan is het met de rust uit Laos wel even gedaan.
Liefs,
Asjer
Deze brief verscheen eerder als column in het NIW (Nieuw Israëlietisch Weekblad) van 19 januari 2024.
Abonneren op:
Posts (Atom)